logo_musiczine_nl

Zoek artikels

Volg ons !

Facebook Instagram Myspace Myspace

best navigatie

concours_200_nl

Inloggen

Onze partners

Onze partners

Laatste concert - festival

slift_aeronef_0...
Zara Larsson 25...
Geert Huys

Geert Huys

Het begrip ‘levende legende’ wordt door rockjournalisten te pas en te onpas wel eens gebruikt om de muzikale impact van zijn of haar favoriete band of artiest te beklemtonen. Doorgaans betreft het hier muzikale pioniers op gezegende leeftijd, eigenzinnig artistiek talent met een bewogen levenswandel of performers die ondanks matig commercieel succes en sporadische live optredens toch een ware cult status hebben verworven. De Canadese dichter en maestro Leonard Cohen beantwoordt aan zowat elk van deze definities, en wordt samen met Bob Dylan tot één van de meest invloedrijke singer-songwriters uit de vorige eeuw gerekend. Van Cale tot Cave en van U2 tot Sisters of Mercy, allen hebben ze hun bewondering voor de mens en de artiest in Cohen nooit onder stoelen of banken gestoken. Bij zijn terugkeer uit een Zenboeddhistisch klooster in ’99, en een matige muzikale come-back met het album ‘Ten New Songs’ twee jaar later, werd Cohen persoonlijk geconfronteerd met de inhaligheid van de mensheid, een thema dat notabene in verschillende van zijn songs wel eens opduikt. Wanneer blijkt dat een voormalige manager diens zuurverdiende pensioenkas vakkundig heeft leeggeplunderd moet de oude grijze vos tegen wil en dank terug op zoek naar een plaats onder de spotlights. Cohen brengt voor het eerst in meer dan 20 jaar een poëziebundel uit, ‘Book of Longing’, waaruit gedichten later op muziek worden gezet door Philip Glass. Hierdoor wordt zijn eerlange kandidatuur voor een plaats in de Rock and Roll Hall of Fame in maart van dit jaar eindelijk realiteit, en breekt hij bovendien met zijn oude voornemen om nooit meer op te treden door zowaar op wereldtournee te vertrekken. Het serene middeleeuwse kader van het reeds maanden op voorhand uitverkochte Minnewaterpark vormde afgelopen donderdag, aan de vooravond van het Cactus festival, een ideaal decor voor de Belgische halte op Cohen’s (laatste?) Europese doortocht.

Onder het toeziend oog van een hoofdzakelijk grijzend/grijs en kalend/kaal publiek werd de set afgetrapt met twee klassiekers uit Cohen’s poppy en toegankelijk 80ies oeuvre, “Dance Me to the End of Love” en “Ain’t no Cure for Love”. Wel ja, aftrappen is misschien niet de juiste omschrijving voor de tengere gentleman die in zwart maatpak en kenmerkende hoed voorzichtig over het podium schoof en uiterst dankbaar elk applaus in ontvangst nam. De ‘spoken words’ van de intussen 73-jarige troubadour klonken echter even donker, broos en gebiedend als op plaat, en ook diens zeer gedisciplineerde en uitstekend musicerende begeleidingsgroep eiste doorheen gans de set een hoofdrol op. Cohen bood tijdens de lange nummers dan ook ruimschoots de tijd aan klassemuzikanten zoals Neil Larsen (keyboard en orgel) en Dino Soldo (saxofoon) om afwisselend een solo te scoren. Vocaal werd de grijze vos bijgestaan door zijn co-writer Sharon Robinson, een imposante leading lady die vooral in de meer recente minimale softsoul nummers zoals “In My Secret Life” uit ‘Ten New Songs’ bewees over een indrukwekkend koppel stembanden te beschikken.
De fundamenten van Cohen’s muzikale reputatie werden in de late 60ies en vroege 70ies gelegd, en het mag dan ook geen wonder heten dat klassiekers als “Bird on a Wire” (‘69) en “Who by the Fire” (‘74) op het meeste herkenningsapplaus werden onthaald. In tegenstelling tot het eerder serene eerste deel van de set maakte een goed geluimde Cohen na de pauze ruimte voor enige humor tijdens het lang uitgesponnen “Tower of Song”, en bovenal, voor meer wereldsongs uit zijn eerste albums. Tijdens het onvolprezen duo “Suzanne” en “Hallejulah” daalde een bijna ijselijke stilte neer over het Minnewaterpark; het 8000-man sterke publiek verstilde wanneer de oude meester tijdens deze nummers dramatiek en melancholie op onnavolgbare wijze met elkaar verzoende. Enkel die ene “Bird in a tree” verscholen in de kruin van het Minnewaterpark stoorde zich hier niet aan, wat de soundtrack bij deze surrealistische zonsondergang compleet maakte. Melig werd het echter nooit, want Cohen zou Cohen niet zijn als hij tussendoor met het zowaar bijna opgewekte “Democracy (is Coming to the USA)” zachtaardig doch trefzeker uithaalde naar Bush & co. De tweede generatie Cohen adepten leerden de Canadese bard vooral kennen via de commerciële voltreffer ‘I’m Your Man’ (’88), en in de setlist doken maar liefst zes nummers uit dat album op. De grootmeester nam een eerste keer afscheid met het titelnummer en het orkestrale “Take This Waltz” waarop menig koppel uit het publiek een walsje uitprobeerde.
Innemend en dankbaar verscheen Cohen opnieuw op het podium om zijn ‘best of’ set gewoonweg verder te zetten. Decennia na hun release blijken “So Long Marianne” (’68) en “First We Take Manhattan” (’88) te zijn uitgegroeid tot evergreens uit het tijdloze oeuvre van de Canadese maestro, meezingbare lappen poëzie die verschillende generaties liefhebbers van Het Grote Lied aanspreken. De folkie in Cohen, inclusief akoustische gitaar, kreeg vervolgens de hoofdrol tijdens het donkere “Sisters of Mercy”, en wat ons betrof was “Closing Time” een ideale afsluiter geweest van een set die, zonder echt lyrisch te worden, gerust als begeesterend kan worden omschreven. De oude meester had het tijdens de uitgebreide bisronde echter meer dan duidelijk naar zijn zin en declameerde vervolgens ook nog “I Tried to Leave You” uit ‘New Skin for the Old Ceremony’ (’74), waarmee hij leek aan te geven oprecht spijt te hebben om van het enthousiaste publiek afscheid te moeten nemen.

Leonard Cohen nam letterlijk en figuurlijk meermaals zijn hoed af voor zijn voortreffelijke band, de dankbare toehoorders en het sfeervolle Brugge. Zelden stond een singer-songwriter dichter bij een festivalpubliek als vanavond, en met een welgemeend “Thank you for keeping my songs alive” was dat ook de grijze vos zelf niet ontgaan. En dan te bedenken dat we deze onvergetelijke momenten allemaal hebben te danken aan een hebberige manager... de cynicus in Cohen kan met een voldaan gevoel op retraite om te genieten van een welverdiend pensioen.

Organisatie Greenhouse Talent Gent ism Cactus Club, Brugge

Aan de vooravond van ‘s lands grootste metal meeting kregen de liefhebbers van het hardere genre met de doortocht van Monster Magnet in de AB een voorproefje van formaat voorgeschoteld. Samen met het intussen legendarische Kyuss behoort dit Amerikaanse gezelschap tot één van de belangrijkste aanstokers van de stonerrock scene die begin jaren ’90 in de schaduw van de grunge een kleine muzikale aardverschuiving veroorzaakte. Na een rits klassieke albums en evenveel slopende wereldtournees werd de kenmerkende mix van slepende Black Sabbath riffs en kosmische Hawkwind psychedelica op de jongste albums echter langzaam maar zeker ingeruild voor een meer rechttoe-rechtaan aanpak, waardoor de groep de laatste jaren wat op de terugweg leek. Het mag tevens een medisch wonder heten dat de imposante frontman en notoir liefhebber van geestverruimende rook- en spuitwaren Dave Wyndorf het tijdelijke inmiddels niet heeft ingeruild voor het eeuwige. Het publiek kon afgelopen woensdag in een net niet tot de nok gevulde AB met eigen ogen aanschouwen dat het Monster Magnet opperhoofd ondanks meerdere powertrips monter en wel op het podium stond en zijn groep feilloos doorheen een meeslepende set loodste.

Monster Magnet’s kleinschalige Europese zomertournee telt slechts een zevental optredens en dient ter promotie van het eind vorig jaar zonder veel pooha verschenen ‘4-Way Diablo’. Voorwaar geen onaardig album, maar qua muzikale impact toch flink wat lichtjaren verwijderd van de sonische meesterwerken ‘Dopes to Infinity’ (’95) en ‘Powertrip’ (’98). De groep koos voor een risicoloze start door met het epische “Dopes to Infinity” en het opzwepende “Crop Circle”, de respectievelijke openingsnummers uit voorgenoemde opussen, het publiek meteen op haar hand te krijgen. Al vroeg in de set werd het kookpunt bereikt bij het inzetten van “Powertrip”, hét Monster Magnet live anthem bij uitstek. Ook ondergetekende, nochtans geen begenadigd brulbeest, kon niet laten om Wyndorf vocaal bij te staan tijdens “I’m not ever gonna work another day in my life! The Gods told me to relax, they say I’m gonna get fixed up right!”. Met de benen in spreidstand en de bezwete gitzwarte haren frontaal wapperend in de ventilatorwind genoot de spacelord zichtbaar van de publieksrespons en bedankte met de obligate “Its’ good to be back” groet. Ter inleiding van “Third Alternative”, een massieve brok stoner psychedelica vanop ‘Dopes to Infinity’ die live gemakkelijk op 10 minuten afklokt, definieerde Wyndorf het begrip ‘cosmic sex’ vanuit zijn persoonlijke leefwereld waarin de oneindigheid van de kosmos en euh.. oneindige sex de man danig blijken te intrigeren. Het publiek knikte alweer goedkeurend en onderging ook deze powertrip met genoegen.
Wie gekomen was om wat nieuwe nummers uit ‘4-Way Diablo’ live te checken kwam echter bedrogen uit. Net zoals het onderschatte ‘God Says No’ (’01) viel ook het jongste album nergens te bespeuren in de setlist, ten voordele van obscuur ouder werk zoals “Zodiac Lung” uit het debuut ‘Spine of God’ (’92) of de minder gekende tracks “The Right Stuff” en “Radiation Day” vanop ‘Monolithic Baby!’ (’04). Gitarist Ed Mundell, naast Wyndorf het enige vaste groepslid, blijkt live keer op keer de muzikale sterkhouder van de band en camoufleerde de soms onvaste vocalen van zijn drug buddy vakkundig met strakke intros en compacte soli. Het grootste deel van het publiek had intussen al lang begrepen dat Monster Magnet gekomen was voor een eigenzinnige ‘best of’ set, dus was het enkel maar een kwestie van geduld vooraleer de sonische gitaargolven van “Negasonic Teenage Warhead” of het groovy ritme van “Spacelord” werden ingezet. Tijdens dit laatste nummer vroeg en kreeg Wyndorf, nonchalant poserend met een joint binnen handbereik, publieksassistentie en werd de frontman herhaaldelijk en tot diens eigen genot uitgescholden voor de onvermijdelijke motherfucker.
De belangrijkste meebrulhits waren na het eerste deel van de set grotendeels opgesoupeerd. Wyndorf & co doken tijdens de enige bisronde in hun eigen donkere verleden en trokken hierbij resoluut de kaart van de lang uitgesponnen psychedelische nummers, vloeistofdia’s en schedelprojecties incluis. Uit de onvolprezen stonerrock classic ‘Superjudge’ (’93) werd naast het titelnummer ook het bezwerende “Cage Around the Sun” opgedoken. Na het stomende “Tractor” werd de set tot genoegen van de fans van het eerste uur besloten met “Spine of God” waarin Wyndorf de AB zowaar eventjes tot ‘centre of the universe’ omtoverde.

Net zoals de grunge beweging lijkt ook de stonerrock langzaam maar zeker op weg om een voorbijgestreefd genre te worden. Gedateerd kan je de live exploten van Monster Magnet echter bezwaarlijk noemen, want daarvoor stralen Wyndorf & co teveel duivelse bezetenheid uit. Hopelijk blijft die ene ‘bad trip’ voor Wyndorf nog een tijdje uit, en beperken de dagelijkse activiteiten van dit rockbeest zich tot het inademen van onschuldige genotsmiddelen en het uitademen van kosmische vibes.

Organisatie: Live Nation

dinsdag 13 mei 2008 03:00

MMM: Madrugada Magistraal in MaZ

Hoe zouden Nick Cave & The Bad Seeds klinken wanneer ze de desolate Australische prairie zouden inruilen voor de wijdse Noorse fjorden? Hoe zouden de onlangs herenigde Tindersticks reageren indien hun strijkerensemble op een blauwe maandag cello en viool plots inruilen voor een koppel smerige bluesgitaren? Op sommige vragen krijgt een mens nooit antwoord, maar dat is zonder Madrugada gerekend wiens muzikale invalshoek precies op het kruispunt ligt van beide bovenvermelde acts. Samen met o.a. Motorpsycho en Kings of Convenience vertegenwoordigen zij één van de weinige Noorse rockacts die ook buiten Scandinavië voet aan wal hebben gekregen dankzij een reeks puike albums vol epische emorock. Vorige zomer sloeg het noodlot echter hard toe in het Madrugada kamp met het plotse overlijden van gitarist en mede-oprichter Robert S. Burås kort na de eerste opnamesessies voor het nieuwe album. Ondanks dit immens verlies besloten de twee overgebleven leden alsnog om de reeds opgenomen nummers af te werken met de hulp van Noorse en Amerikaanse sessiemuzikanten. Terwijl door pers en publiek druk wordt gespeculeerd over de muzikale toekomst van Madrugada maakt de groep er zelf geen geheim van dat het resulterende titelloze album als haar muzikaal testament moet worden aanzien. Het drieluik geplande optredens te Brugge, Brussel en Turnhout zou dus wel eens de laatste Madrugada tournee op Belgische bodem kunnen geweest zijn; de Musiczine redactie zond op Pinksterzondag één van zijn zonen uit naar de Brugse Magdalena zaal om dit (voorlopig) afscheid bij te wonen.

De vijfkoppige band trok meteen van leer met de eerste drie songs uit het recent verschenen ‘Madrugada’ album: “Whatever Happened To You?” werd gedragen door breed uitwaaierende slidesolo’s van beide gitaristen, meteen daarop schakelde de groep in een hogere versnelling via “The Hour Of The Wolf” met zijn epische aan Crazy Horse refererende intro, en eerste single “Look Away Lucifer” mondde na een verraderlijk rustige akoestische aanloop uit in een bezwerende finale. De zaal baadde tijdens dit indrukwekkend openingstrio in een onheilspellende bloedrode schemering, maar bij aanvang van “Strange Colour Blue” uit het debuutalbum ‘Industrial Silence’ (’99) werden de cyaankleurige spots maximaal opengedraaid tot een bevreemdende chill-out gloed. Het publiek leek bij aanvang zowel muzikaal als visueel sterk onder de indruk, en dat was ook de boomlange en graatmagere frontman Sivert Høyem niet ontgaan. Høyem anticipeerde laconiek met “If you’re so quit, we can be quit too” als inleider voor een rits overwegend rustige en sfeervolle songs uit het jongste album waaronder het profetische “Highway of Light”, het naar Madrugada normen toch wat melige “Honey Bee”, de nieuwe single “What’s On Your Mind?” en jawel, het aan Cave schatplichtige “New Woman/New Man”.

Eens het grootste deel van het nieuwe album de revue was gepasseerd maakte de groep vervolgens ruimte voor een bescheiden ‘best-of’ selectie. “Black Mambo”, met voorsprong het beste nummer uit ‘The Nightly Disease’ (’01) en misschien wel uit de gehele Madrugada catalogus, ademde een broeierig voodoo sfeertje uit dat perfect pastte bij de intussen tropische temperatuur in de zaal. Met “Blood Shot Adult Commitment” en “Seven Seconds” uit het toch wat onderschatte ‘Grit’ (’02) bekenden Høyem & co dat ze naast Cave en Cohen ook The Stooges in de platenkast hebben staan. Opvallend feit was voorts dat het vorige, weliswaar commercieel succesvolle doch vrij makke album ‘The Deep End’ (‘05), nagenoeg onaangeroerd bleef, maar daar leek het publiek allerminst rouwig om. Het introverte “Valley Of Deception” uit het nieuwe album besloot na anderhalf uur het eerste deel van de set.

Het intussen dolenthousiaste publiek schreeuwde bij het terug verschijnen van de groep een spervuur aan verzoekjes naar het podium; frontman Høyem viel uiteindelijk voor de charmes van een vrouwelijke fan die koste wat kost nog eens alle remmen wou los gooien op “Lucy One”. Net zoals het vervolgens door de groep zelf gekozen “Only When You’re Gone” is dit nummer één van de vele juweeltjes vanop het intussen klassieke ‘The Nightly Disease’. Høyem & co besloten een bijna twee uur durende set op symbolische wijze met “Vocal”, het openingsnummer van hun debuut dat bijna tien jaar terug verscheen.

Als de geruchten weldra waarheid blijken verdwijnt met Madrugada één van de beste Noorse bands ooit. Samen met ‘The Nightly Disease’ en ‘Grit’ heeft de groep met het recente ‘Madrugada’ minstens drie tijdloze albums achter gelaten op deze planeet, niet slecht dus voor een groep die een kleine 15 jaar actief is geweest. Tijdens het schrijven van deze recensie kwam ondergetekende trouwens ter ore dat de groep deze zomer alvast nog geprogrammeerd is voor de komende BoomBox en Dour festivals, unieke herkansingen dus voor éénieder die op de valreep een stukje Scandinavische rockgeschiedenis in zijn/haar geheugen wil gegrift zien.

Organisatie: Cactus Club Brugge

Ter gelegenheid van haar 20ste verjaardag trakteerde de 4AD zichzelf op een unieke dubbelaffiche waarop twee legendarische namen uit de punk/wave sector prijkten. Geen wonder dus dat op het krijtbord aan de ingang van deze immer sympathieke club ‘SOLD OUT’ stond te lezen.

De Brassers hebben er ondertussen 30 jaar dienst opzitten, en willen dat ook aan de mensheid kenbaar maken middels de eigenzinnige verzamelaar ‘Gesprokkeld en Bespoten - De Niet Definitieve Copulatie’. Wie dit album beluistert moet vast stellen dat deze Limburgse underground helden naast “En Toen Was Er Niets Meer” nog minstens een dozijn andere zwartgallige coldwave classics op hun conto hebben staan. De vraag was dus enkel of ze diezelfde sfeer ook live nog steeds konden creëren zonder gedateerd te klinken.
Met opener “Kontrole”, oorspronkelijk terug te vinden op Humo’s Rock Rally LP editie 1980, werd die vraag al snel beantwoord. De monotone synth intro en onheilspellend trage ritmesectie flitsten het publiek in één ruk terug naar het gitzwarte postpunk tijdperk waar de geest van Joy Division en The Sound nog steeds rondwaart. Hopeloos worstelend met zijn microfoonkabel ging frontman Marc Poukens meteen volledig op in zijn rol van hyperkinetische en getormenteerde vertolker van alles wat stinkt in de maatschappij. De muzikale dreiging werd nog verder opgevoerd met doorleefde versies van “Pijn” en “Living On The Edge” uit het mini come-back album ‘Slijk’ (‘05). De heerlijk knetterende KORG synth van Joachim Cohen zorgde voor een dreigende doematmosfeer tijdens het oudje “They Wanted Us Away” (’81), en in het afwisselend Nederlands/Engelse repertoire dook zowaar plots ook een Duits nummer op, “In Meine Seele”. Na een klein uurtje intense postpunk mocht de Limburgse trots bissen met twee wave klassiekers van eigen bodem, het onvermijdelijke “En Toen Was Er Niets Meer” en “Ik Wil Eruit”.

Zoals het echte underground helden betaamt dienden De Brassers eigenhandig hun instrumentarium in te pakken om plaats te ruimen voor hun Engelse generatiegenoten Wire. De muzikale carrière van dit Londens collectief beslaat ondertussen vier decennia, en gedurende deze periode evolueerde hun geluid van minimale artpunk over poppy new wave naar snoeiharde industrial pop. Het zijn echter vooral de eerste drie Wire albums, welke eind jaren ’70 verschenen in volle (post)punk gekte, die op verschillende muzikale generaties (van Big Black over Elastica tot Bloc Party) een onuitwisbare indruk hebben nagelaten. Afgelopen jaren verwierf de groep opnieuw faam met de hoogstaande ‘Read & Burn’ EP’s waarvan het derde deel eind vorig jaar verscheen, en welke duidelijk aangeven dat deze bende vijftigers nog niet aan het einde van hun latijn zijn.

Toen de drie overgebleven Wire leden op het 4AD podium verschenen konden we niet onmiddellijk vatten dat hier wel degelijk een heuse brok muziekgeschiedenis voor ons stond. De in zwart maatpak gehulde frontman Colin Newman kon immers gemakkelijk worden verward met een gezapige verzekeringsagent, terwijl de zeer relaxed ogende bassist Graham Lewis met een zonnebril door de haardos eerder een doordeweekse Britse dagjestourist leek. Enkel de graatmagere en uiterst geconcentreerde drummer Robert Gotobed vertoonde zichtbaar enige sporen van een zwaar muzikaal verleden. Zoals uit openers “Circumspect” en “Our Time” onmiddellijk bleek bepaald zijn retestrakke en minimale drumstijl nog steeds voor een groot deel de typische Wire sound. De groep dropte voor het eerst een bommetje met “Comet” uit de eerste ‘Read & Burn’ EP (’02), een nummer dat zo op hun legendarische debuut ‘Pink Flag’ (’77) had kunnen staan, maar dan luider en sneller! Voorin de set stak overigens ook werk uit de toenmalige opvolger ‘Chairs Missing’ (’78): met “Too late” en “Being Sucked In Again” werden de overjaarse en al dan niet aangeschoten punkrockers van het eerste uur rijkelijk op hun wenken bediend.
Newman is intussen de 50 vlotjes gepasseerd, dus wie kan iets inbrengen tegen het gebruik van enige visuele hulpmiddelen zoals een bril maar vooral een laptop met songteksten (en akkoorden?)?. De vervanging van het originele vierde bandlid Bruce Gilbert door de in Wire termen piepjonge Margaret Fiedler (ex-Moonshake, Laika en PJ Harvey) op gitaar zorgde echter ten gepaste tijde voor een extra noise injectie waardoor de groep nooit oubollig overkwam. In tegendeel, tijdens bepaalde nummers klonk de groep redelijk militant door de harmonieuze roepzang van Newman en Lewis. Fans van het recentere Wire werk kregen met “The Agfers of Kodack” en “I Don’t Understand”  twee uppercuts van formaat uit de ‘Read & Burn 01’ EP die meteen ook het eerste deel van de set na goed drie kwartier afsloten.
De prachtige cyaankleurige gitaar die gedurende het ganse optreden onaangeroerd achter Newman stond te fonkelen kreeg tijdens de eerste bisronde eindelijk een hoofdrol toebedeeld tijdens het mooi opbouwende “Boiling Boy”, één van de mooiste nummers die Wire tijdens de 80ies componeerden en origineel terug te vinden is op ‘A Bell Is A Cup Until It Is Struck’ (‘88). Fans van het eerste uur konden onmiddellijk daarna terug hun hartje ophalen met het oude “12 X U” uit ‘Pink Flag’. Ook tijdens een tweede bisronde bleef Wire naar hartelust citeren uit dit legendarische punkdebuut en serveerde met “Lowdown” en “160 Beats That” de match uit met een ace.

Na tweemaal 70 minuten coldwave en artpunk van de bovenste plank konden we niet anders dan tevreden en ietwat verstomd huiswaarts keren. De Brassers en Wire verstaan als geen ander de kunst om glorieus en in stijl ouder te worden zonder veel aan hun DIY jeugdidealen te wijzigen. Waarlijk een mooie inspiratiebron voor al wie nooit echt wil opgroeien…

Organisatie: 4AD, Diksmuide

Ter gelegenheid van haar 20ste verjaardag trakteerde de 4AD zichzelf op een unieke dubbelaffiche waarop twee legendarische namen uit de punk/wave sector prijkten. Geen wonder dus dat op het krijtbord aan de ingang van deze immer sympathieke club ‘SOLD OUT’ stond te lezen.

De Brassers hebben er ondertussen 30 jaar dienst opzitten, en willen dat ook aan de mensheid kenbaar maken middels de eigenzinnige verzamelaar ‘Gesprokkeld en Bespoten - De Niet Definitieve Copulatie’. Wie dit album beluistert moet vast stellen dat deze Limburgse underground helden naast “En Toen Was Er Niets Meer” nog minstens een dozijn andere zwartgallige coldwave classics op hun conto hebben staan. De vraag was dus enkel of ze diezelfde sfeer ook live nog steeds konden creëren zonder gedateerd te klinken.
Met opener “Kontrole”, oorspronkelijk terug te vinden op Humo’s Rock Rally LP editie 1980, werd die vraag al snel beantwoord. De monotone synth intro en onheilspellend trage ritmesectie flitsten het publiek in één ruk terug naar het gitzwarte postpunk tijdperk waar de geest van Joy Division en The Sound nog steeds rondwaart. Hopeloos worstelend met zijn microfoonkabel ging frontman Marc Poukens meteen volledig op in zijn rol van hyperkinetische en getormenteerde vertolker van alles wat stinkt in de maatschappij. De muzikale dreiging werd nog verder opgevoerd met doorleefde versies van “Pijn” en “Living On The Edge” uit het mini come-back album ‘Slijk’ (‘05). De heerlijk knetterende KORG synth van Joachim Cohen zorgde voor een dreigende doematmosfeer tijdens het oudje “They Wanted Us Away” (’81), en in het afwisselend Nederlands/Engelse repertoire dook zowaar plots ook een Duits nummer op, “In Meine Seele”. Na een klein uurtje intense postpunk mocht de Limburgse trots bissen met twee wave klassiekers van eigen bodem, het onvermijdelijke “En Toen Was Er Niets Meer” en “Ik Wil Eruit”.

Zoals het echte underground helden betaamt dienden De Brassers eigenhandig hun instrumentarium in te pakken om plaats te ruimen voor hun Engelse generatiegenoten Wire. De muzikale carrière van dit Londens collectief beslaat ondertussen vier decennia, en gedurende deze periode evolueerde hun geluid van minimale artpunk over poppy new wave naar snoeiharde industrial pop. Het zijn echter vooral de eerste drie Wire albums, welke eind jaren ’70 verschenen in volle (post)punk gekte, die op verschillende muzikale generaties (van Big Black over Elastica tot Bloc Party) een onuitwisbare indruk hebben nagelaten. Afgelopen jaren verwierf de groep opnieuw faam met de hoogstaande ‘Read & Burn’ EP’s waarvan het derde deel eind vorig jaar verscheen, en welke duidelijk aangeven dat deze bende vijftigers nog niet aan het einde van hun latijn zijn.

Toen de drie overgebleven Wire leden op het 4AD podium verschenen konden we niet onmiddellijk vatten dat hier wel degelijk een heuse brok muziekgeschiedenis voor ons stond. De in zwart maatpak gehulde frontman Colin Newman kon immers gemakkelijk worden verward met een gezapige verzekeringsagent, terwijl de zeer relaxed ogende bassist Graham Lewis met een zonnebril door de haardos eerder een doordeweekse Britse dagjestourist leek. Enkel de graatmagere en uiterst geconcentreerde drummer Robert Gotobed vertoonde zichtbaar enige sporen van een zwaar muzikaal verleden. Zoals uit openers “Circumspect” en “Our Time” onmiddellijk bleek bepaald zijn retestrakke en minimale drumstijl nog steeds voor een groot deel de typische Wire sound. De groep dropte voor het eerst een bommetje met “Comet” uit de eerste ‘Read & Burn’ EP (’02), een nummer dat zo op hun legendarische debuut ‘Pink Flag’ (’77) had kunnen staan, maar dan luider en sneller! Voorin de set stak overigens ook werk uit de toenmalige opvolger ‘Chairs Missing’ (’78): met “Too late” en “Being Sucked In Again” werden de overjaarse en al dan niet aangeschoten punkrockers van het eerste uur rijkelijk op hun wenken bediend.
Newman is intussen de 50 vlotjes gepasseerd, dus wie kan iets inbrengen tegen het gebruik van enige visuele hulpmiddelen zoals een bril maar vooral een laptop met songteksten (en akkoorden?)?. De vervanging van het originele vierde bandlid Bruce Gilbert door de in Wire termen piepjonge Margaret Fiedler (ex-Moonshake, Laika en PJ Harvey) op gitaar zorgde echter ten gepaste tijde voor een extra noise injectie waardoor de groep nooit oubollig overkwam. In tegendeel, tijdens bepaalde nummers klonk de groep redelijk militant door de harmonieuze roepzang van Newman en Lewis. Fans van het recentere Wire werk kregen met “The Agfers of Kodack” en “I Don’t Understand”  twee uppercuts van formaat uit de ‘Read & Burn 01’ EP die meteen ook het eerste deel van de set na goed drie kwartier afsloten.
De prachtige cyaankleurige gitaar die gedurende het ganse optreden onaangeroerd achter Newman stond te fonkelen kreeg tijdens de eerste bisronde eindelijk een hoofdrol toebedeeld tijdens het mooi opbouwende “Boiling Boy”, één van de mooiste nummers die Wire tijdens de 80ies componeerden en origineel terug te vinden is op ‘A Bell Is A Cup Until It Is Struck’ (‘88). Fans van het eerste uur konden onmiddellijk daarna terug hun hartje ophalen met het oude “12 X U” uit ‘Pink Flag’. Ook tijdens een tweede bisronde bleef Wire naar hartelust citeren uit dit legendarische punkdebuut en serveerde met “Lowdown” en “160 Beats That” de match uit met een ace.

Na tweemaal 70 minuten coldwave en artpunk van de bovenste plank konden we niet anders dan tevreden en ietwat verstomd huiswaarts keren. De Brassers en Wire verstaan als geen ander de kunst om glorieus en in stijl ouder te worden zonder veel aan hun DIY jeugdidealen te wijzigen. Waarlijk een mooie inspiratiebron voor al wie nooit echt wil opgroeien…

Organisatie: 4AD, Diksmuide

Wie geld spendeert aan een ticket voor een optreden van Sebadoh doet dat doorgaans niet zonder enig risico. De live shows van deze intussen semi-legendarische Amerikaanse lo-fi indierockers bleken in het verleden immers uiterst wisselvallig: de ene keer slordig maar briljant, een andere keer futloos en onsamenhangend. De voortekenen voor de nieuwe reeks concerten van Sebadoh in originele line-up (Lou Barlow – Jason Loewenstein – Eric Gaffney) waren nochtans gunstig: de optredens van Lou Barlow’s ander muzikaal project, The (New) Folk Implosion, werden afgelopen jaren steevast bejubeld, en tijdens de reünietournees met Dinosaur Jr. lijkt Barlow warempel voor het eerst speelplezier uit te stralen. Aanleiding voor de voorlopig éénmalige rentree van Sebadoh in het live circuit is het 15-jarig jubileum van ‘Bubble and Scrape’, het doorbraakalbum dat het trio integraal beloofde voor te stellen in de Ha’.

Eerste vaststelling bij aanvang van de set: Barlow & co leken fris en monter het optreden aan te vatten, wie dit trio ooit in de AB gezien heeft weet dat dit geen evidentie is! Tweede vaststelling: de ontwapenende Barlow bleek bijzonder goed bij stem wat tijdens een uitgesponnen versie van ”Brand New Love” (’92) al meteen een eerste hoogtepunt opleverde. Anno 2008 blijkt Sebadoh meer dan ooit te zijn uitgegroeid tot een muzikale democratie. Naast Barlow namen ook Loewenstein en Gaffney een deel van de nummers voor hun vocale rekening. Er werd duchtig van instrumenten gewisseld, waardoor het trio spijtig genoeg zelden in hogere versnelling kon schakelen. Anderzijds bleek naast nummers uit ‘Bubble and Scrape’ ook ander moois uit de Sebadoh catalogus in de setlist te steken wat voor de nodige afwisseling zorgde.
In Sebadoh huizen drie duidelijk verschillende persoonlijkheden die elk hun eigen stempel drukken op het groepsgeluid. Barlow is een introverte melancholicus die tijdens “Cliche” en “Soul and Fire”, beiden uit het verjaardagsalbum ‘Bubble and Scrape’, uiterst doeltreffend de gevoelige (en zoals het hoort ietwat ontstemde) snaar wist te raken. Wanneer vervolgens Loewenstein aan het roer komt wordt het innemende Sebadoh eensklaps omgevormd tot een licht overstuurd powertrio. Loewenstein is een veelprater, houdt van contact met het publiek en katapulteerde ons o.a. terug naar het Sebadoh debuut ‘The Freed Man’ (’89) met het grappige “Mouldy Bread”. Gaffney tenslotte, lijkt de meest manische van de drie. Zijn schreeuwzang en jachtig gitaarspel verraden de punk en hardcore invloeden die begin jaren ’90 langzaam maar zeker in de Sebadoh sound binnenslopen. Gaffney’s meest memorabele moment van de avond was ongetwijfeld de indierock parel “Careful” uit ‘Bakesale’ (’94), meteen ook het laatste Sebadoh album waaraan hij meewerkte vooraleer de solo toer op te gaan.
Na een dik uur en een kwart schreeuwde de voor 2/3 gevulde zaal Barlow & co terug voor één enkele bisronde. Naast bovenvermeld “Careful” werd de kroon op het werk gezet met de prototype indierock classic “Gimme Indie Rock”. Bij zijn release in 1991 kreeg dit nummer in volle Nirvana gekte nauwelijks airplay, maar blijkt achteraf even relevant te zijn voor de doorbraak van de tweede generatie indie rock als “Smells Like Teen Spirit” was voor de grunge. Een passende afsluiter dus voor een geslaagd avondje rammelende lo-fi rock, waar het publiek voor één ticket eigenlijk drie optredens van éénzelfde groep te zien kreeg.

Het is bij deze dus bewezen: reünies in indierockland hebben duidelijk een bestaansreden. Afwachten dus wanneer de Pavements, Guided By Voices en Cells van deze wereld het voorbeeld van Sebadoh zullen volgen.

Organisatie: Handelsbeurs, Gent

Time flies when you’re having fun… Het is ongelofelijk dat Jon Auer & Ken Stringfellow, zeg maar de Kwik & Flupke van de melodieuze powerpop, dit jaar reeds de 20th Anniversary Tour van The Posies op gang trekken. Het lijkt immers bijlange geen eeuwigheid geleden dat The Posies in 1993 het voorprogramma van Teenage Fanclub verzorgden in de VK om hun onnavolgbare opus magnum ‘Frosting on the Beater’ op de wereld los te laten. Toeval (of niet), maar 15 jaar later staan Auer & Stringfellow dus opnieuw te blinken op de concertagenda van diezelfde VK voor wat vooraf werd aangekondigd als een akoestische set in het café van de voormalige brouwerij Belle Vue.

De term ‘acoustic’ bleek al snel wat ongelukkig gekozen toen beide wat gezapig ogende doch immer sympathieke heren gewapend met electrische gitaren olijk het amper 10 cm hoge cafépodium betraden. Jon en Ken Posey mogen dan al een dagje ouder worden, hun harmonieuze samenzang blijft nog steeds het onbetwistbare handelsmerk van elk Posies nummer. De ene keer krijgen de songs hierdoor een melancholisch randje zoals in opener “Throwaway” of “Every Bitter Drop”, terwijl de meer up-tempo nummers “Please Return It” en “Fall Apart With Me” eerder ontredderd of radeloos klinken. De sfeer bij een gemiddeld Posies optreden wordt echter nooit doodernstig, want daarvoor zijn Auer en Stringfellow te grote entertainers: de ruimte tussen de nummers wordt opgevuld door anekdotes vb. over hoe uniek het voor beiden is om uitgerekend in België in een voormalige brouwerij op te treden, of vragen ze zich luidop af waarom hun kortstondige reünie niet evenveel publiciteit krijgt als deze van Led Zeppelin?!
De zaal was gevuld met een 100-tal vooral die-hard Posies fans die moeiteloos de meeste nummers bij het juiste album kunnen plaatsen. Want we moeten eerlijk zijn: The Posies mogen dan al twee decennia bestaan, het zijn vooral de eerste 10 jaar die de meeste memorabele momenten hebben opgeleverd. In die periode werden naast ‘Frosting on the Beater’ (’93) ook ‘Amazing Disgrace’ (‘96) en ‘Success’ (’98) afgeleverd, allen albums die op uw dierbaar CD rek hun plaats naast het verzameld werk van Big Star niet hebben gestolen. Het fabelachtige openingstrio uit eerstgenoemd album, met name “Dream All Day”, “Solar Sister” en “Flavor of the Month” mocht hierbij uiteraard niet ontbreken. Tussenin zaten ook nummers uit hun major debuut ‘Dear 23’ (’90) en de single “Conversations” uit het mislukte laatste album “Every Kind of Light” (’05).
Na een dik uur baanden Auer en Stringfellow zich een weg door het publiek (de enige uitweg vanop het podium!) om even later de enige bisronde aan te vatten met twee van hun meest stevige nummers, “Daily Mutilation” en “Everybody is a Fucking Liar”. Posies fans van het eerste uur zijn echter veeleisend, en nemen pas genoegen met de setlist wanneer tenminste één van de epische classics “Burn & Shine” of “Coming Right Along” de revue passeren. Ondergetekende had door unieke herinneringen aan een overleden dierbare vriend ongetwijfeld een kippenvelmoment beleefd met het eerste nummer, maar “Coming Right Along” breide een even passend slot aan de avond.

Het blijft in de nabije toekomst uitkijken naar nieuw solo-werk van beide heren, maar zoals elke Lennon & McCartney kenner zal bevestigen, werd in hun eentje maar zelden of nooit het niveau bereikt van The Posies. Live blijkt het duo alvast nog niets van haar status te hebben ingeboet, en wie weet krijgt het laatste goede album ‘Success’ binnenkort wel een waardige opvolger?

Als dank voor gratis logies en drank mochten The Gasoline Brothers tijdens het Belgische en Nederlandse luik van de Posies tournee mee als voorprogramma. Bij nadere kennismaking achteraf blijken deze Nederlandse america rockers als even sympathiek als de hoofdact, en beschikken ze bovendien over genoeg goed in het gehoor liggende songs om zich meteen te meten met het betere werk van landgenoten The Blue Guitars en Johan. Mits de nodige promotionele ondersteuning moeten deze muzikale broers zeker kunnen profiteren van de hernieuwde internationale aandacht voor traditionele en melodieuze alt.country en americana dankzij groepen als Wilco, Band of Horses en My Morning Jacket.

Organisatie: VK, Sint-Jans Molenbeek

Wie afgelopen zondag de 4AD buiten wandelde zonder enig gevoel van sympathie of medelijden had die avond duidelijk iets gemist. Na een troosteloze rit van honderden kilometers langsheen Duitse en Belgische wegen in een veel te kleine bestelwagen landden frontman Mark Eitzel en diens American Music Club uiteindelijk toch in Diksmuide … om even later te verschijnen voor slechts een handvol trouwe fans. Medelijden ook met de 4AD organisatie die in hun jubileumjaar alweer een cultgroep van formaat wist te strikken, maar met lede ogen moest toezien hoe AMC een maand eerder de AB Club moeiteloos deed vollopen doch in eigen huis slechts op een zeer matige publieksopkomst kon rekenen. Bovendien wordt de jongste AMC worp ‘The Golden Age’ op eerder gemengde gevoelens onthaald bij pers en publiek, zodat het ook voor de selecte aanwezigen afwachten was of en hoe Eitzel & co op het einde van een slopende Europese tour toch een memorabel optreden konden afleveren.

Na Eitzel’s cynische ‘a day in the life’ schets van een rockster op een miezerige zondag werd het innemende “All My Love” ingezet, één van de vele ogenschijnlijk rustig voortkabbelende nummers op ‘The Golden Age’. De zichtbaar vermoeide Eitzel bleek wonderwel uitstekend bij stem, een indruk die al snel werd bevestigd tijdens het onstuimige “Home” uit de come-back CD ‘Love Songs for Patriots’ (‘04). Voor het eerst in de set trad ook gitarist Vudi op de voorgrond, samen met Eitzel het nog enige resterende lid uit de originele AMC line-up. Zijn typerende feedback erupties staan altijd in teken van de song, en monden zelden of nooit uit in oeverloze noise experimenten. De nieuwe ritme tandem Sean Hoffman en Steve Didelo oogde aanvankelijk heel geconcentreerd, maar leek uiteindelijk moeiteloos haar weg te vinden in AMC’s unieke doorleefde mix van rock, folk, country en blues.
Eitzel, zoals steeds met karakteristieke hoed en getooid in versleten bruin maatpak, ontpopte zich gaandeweg als de getormenteerde vertolker van levensverhalen tussen hoop en wanhoop. Door de laidback songs uit ‘The Golden Age’ zoals het opmerkelijke “All the Lost Souls Welcome You to San Francisco” af te wisselen met ouder werk behoedde de groep zich voor een saai en ééntonig optreden. In het nieuwe “Windows on the World” verwijst Eitzel op cynische wijze naar één van zijn voormalige stamkroegen op het dak van de WTC torens, tijdens “Blue and Grey Shirt” uit het meesterlijke ‘California’ (‘88) herinnerde hij zichzelf aan het afscheid van een dierbare AIDS vriend en het up-tempo “Red Light District anthem” ‘Hello Amsterdam’ (‘94) hoefde al helemaal geen introductie. AMC mag dan wel een typische albumgroep zijn, met de single “Johnny Mathis' Feet” uit het gitzwarte ‘Mercury’ (‘93) kregen Eitzel & co begin jaren ’90 eventjes de zo verdiende airplay. Een doorleefde versie van deze AMC classic beëindigde het eerste deel van de set.

Ondanks de vermoeidheid bleken Eitzel en Vudi nog niet aan het einde van hun latijn, en werden tot tweemaal toe door het nog zeer wakkere publiek het podium opgetrommeld. Een bloedmooie akoestische versie van “Jesus’ Feet” afkomstig van het klassieke ‘Everclear’ album (’91) vormde hierbij het laatste hoogtepunt van een set die ietwat tragisch werd ingeleid doch na goed anderhalf uur toch triomfantelijk werd afgesloten. Ook na hun doortocht in Diksmuide blijft AMC één van de best bewaarde muzikale geheimen van de jongste 20 jaar. Zolang de 4AD deze geheimen in een uniek clubcircuit kader blijft ontsluieren hoort U ons niet klagen!

De bio van opwarmer Lisa Papineau mag dan indrukwekkend ogen (oprichter van de cult bands Pet en Big Sir, een stekje op de soundtrack van ‘The Crow: City of Angels’ en guest vocals op twee Air albums), op het podium gedraagt deze naar Parijs uitgeweken Amerikaanse zich wat onwennig. Vergezeld van een drummer en een gitarist bracht ze minimale emopop met avontuurlijke uitstapjes naar de triphop, en op één nummer kon Mark Eitzel alvast zijn gekwelde stem smeren in combinatie met Papineau’s ijzige voordracht. Deze eigenzinnige band willen we zeker nog wel eens terug zien, waarom bijvoorbeeld niet in de Pukkelpop Chateau?

Organisatie: 4AD, Diksmuide

maandag 18 februari 2008 01:00

Steve Wynn ook unplugged grote klasse

Onder de noemer ‘Paisley Dreams, Kerosine Miracles and Other Tales from the Gutter’ waagt Steve Wynn zich de komende weken aan een akoestisch avontuur waarin hij een overzicht biedt van ruim een kwarteeuw meesterschap. Begin jaren ’80 stond Wynn met The Dream Syndicate mee aan de wieg van de zogenaamde Paisley Underground, een intussen legendarische scene die een hernieuwde interesse in de epische gitaarrock van The Velvet Underground en Neil Young & Crazy Horse inluidde. Een klein dozijn solo albums later blijkt Wynn uitgegroeid tot een alom gerespecteerde cult figuur en graag geziene klant op allerhande Belgische podia. Wie afgelopen maandag geen 130 EUR over had voor een zitje op de schoot van Neil Young kon een paar dagen later voor een luttele 10 EUR terecht in de immer sympathieke 4AD club om dit ander icoon uit de singer-songwriter sector van dichtbij te bewonderen.

Voor deze ‘Unplugged’ tournee heeft Steve Wynn naar eigen zeggen keuze uit een back catalogue van zo’n 150 nummers, maar een meer passende kick-off dan “Tears Won’t Help”, openingsnummer uit diens eerste solo album ‘Kerosine Man’ (’90), kon ondergetekende ook niet onmiddellijk verzinnen. Ook andere publiekslievelingen zoals “Carolyn” (’90), “Carry a Torch” (’93) en “Southern California Line” (‘01) stonden elkaar te verdringen voor een plaatsje op de setlist. Fans van het eerste uur werden bovendien getrakteerd op een aantal Dream Syndicate classics, met naast het obligate “Boston” en “Days of Wine and Roses” dit keer ook een stripped-to-the-bone versie van “My Old Haunts” uit het laatste Dream Syndicate album ‘Ghost Stories’ (’88). De jongste jaren vertikt Wynn het steevast om nummers te brengen van Gutterball, zijn hobbygroepje dat hij met een aantal drinkebroers midden jaren ’90 oprichtte, dus we kunnen gerust van een primeur spreken toen “One by One” uit het eerste Gutterball album werd ingezet. Weliswaar één dag te laat werd “Candy Machine” opgedragen aan Wynn’s eigen Valentijn Linda Pitmon, sinds jaar en dag vaste drummer in diens begeleidingsband The Miracle 3.
Tijdens deze tour wordt Wynn live vergezeld door multi-instrumentalist Robert Lloyd die o.a. ook al meespeelde op diens solo album ‘Fluorescent’. Tot groot vermaak van het publiek werd Lloyd op een ietwat clowneske manier door de set geloodst door een immer grappige Wynn, en kleurde op een schijnbaar nonchalante manier de songs vakkundig in met mandoline, piano/synth en electrische gitaar. Even later werd het duo vervoegd door een contrabassist, zodat er tegen de tweede helft van het optreden uiteindelijk toch een ware groep op het podium stond. In deze bezetting maakte Wynn van de gelegenheid gebruik om een aantal nieuwe nummers voor te stellen uit een nog te verschijnen album dat hij afgelopen zomer samen met Walkabouts opperhoofd Chris Eckman bij elkaar schreef in Slovakije. Tijdens een gezellige babbel annex handtekeningensessie achteraf verklapte Wynn dat hij in de bijhorende tournee graag de orkestrale en bombastische toer zou opgaan; alweer een nieuw hoofdstuk dus in ’s mans reeds indrukwekkende oeuvre waar de fans halsreikend kunnen naar uitkijken!

Nadat een stomend “Amphetamine” het eerste deel van de set had afgesloten kwam Wynn tot tweemaal terug voor obligate bissers. In de eerste ronde stak naast “Wired” en “Kerosine Man” ook een beklijvende versie van “The Deep End” uit ‘…Tick…Tick…Tick’ (’05). De keuze van de allerlaatste nummers liet Wynn zoals verwacht over aan het publiek, wat resulteerde in voor-de-vuist-weg versies van “What Comes After” en de vergeten Dream Syndicate gem “When You Smile”. Hiermee breidde Wynn een passend einde aan een uiterst genietbaar avondje ‘Tales from the Gutter’, en bevestigde moeiteloos zijn status als één van de meest begaafde en sympathieke songwriters van zijn generatie.

Het comfortabel zittend publiek werd eerder op de avond opgewarmd door Trixie Whitley (piano) & Greg McMullen (gitaar). De 20-jarige dochter van de betreurde Chris Whitley beschikt over een uiterst soulvolle stem die bij momenten deed denken aan Joss Stone, doch evengoed genadeloos uit de bocht kon gaan wanneer de blonde juffrouw zich even Nina Simone waande. De ietwat onevenwichtige set kende vooralsnog een sterke finale met “Silent Rebel”, een nagelnieuw nummer waarop Trixie zichzelf zowaar op gitaar begeleidde, en het aan haar vader opgedragen “Strong Blood”.

Organisatie: 4AD, Diksmuide

dinsdag 05 februari 2008 01:00

Steve Earle: ruwe bolster met blanke pit

Hoog bezoek afgelopen zaterdagavond in de Gentse Ha’, sinds jaar en dag dé ontmoetingstempel bij uitstek voor singer-songwriters aller windstreken. Lang voor Ryan Adams en Jeff ‘Wilco’ Tweedy tot ongekroonde koningen van de alt.country werden gebombardeerd, effende Steve Earle medio midden jaren ‘80 het americana pad met zijn solo-debuut en new country klassieker ‘Guitar Town’. Sindsdien lopen woelige huwelijksperikelen, pills’n’booze en een persoonlijke kruistocht tegen de politieke hypocrisie van het Witte Huis als een rode draad doorheen Earle’s albums, verhalenbundels en toneelstukken. Ter promotie van het overigens voortreffelijke nieuwe album ‘Washington Square Serenade’ doet de net 53 geworden countryrock troubadour een bescheiden akoestische solo tournee, maar in een Amerikaans verkiezingsjaar kan het publiek zich ongetwijfeld ook verwachten aan een stevige portie politiek gepreek.

Earle’s set in de Ha’ begon echter integer en innemend, en greep met “The Devil’s Right Hand” uit ‘Copperhead Road’ (‘88) en “My Old Friend the Blues” en “Someday” uit ‘Guitar Town’ (‘86) al meteen terug naar diens fabelachtige beginperiode. Door zijn indrukwekkende persoonlijkheid en doorleefde vocals dwong Earle aanvankelijk vooral aandacht en respect af bij het publiek, getuige de ijzige stilte tijdens de death row parabel van “Billy Austin”. Door het inschakelen van typische americana instrumenten zoals dobro, banjo en mandoline bleek nogmaals dat een singer-songwriter enkel gewapend met gitaar en mondharmonica best wel een muzikaal gevarieerde set kan neerzetten. Tot éénieders verrassing, en tot enige ergernis van een aantal stugge countrypuristen, haalde Earle plots zelfs een heuse ritmesectie tevoorschijn toen een DJ onzichtbare Oosterse percussie of hiphop beats uit de boxen deed klinken. Vooral de nummers uit het laatste album zoals “Jericho Road”, “Satellite Radio” en “Way Down in the Hole” klonken hierdoor uiterst eigentijds en catchy, waarmee Earle leek duidelijk te maken dat hij niet als een knorrige oubollige countryrocker wil aanzien worden.
De sfeer werd opnieuw wat gemoedelijker toen Earle een duet bracht met zijn eigen voorprogramma en vrouwlief Allison Moorer, zelf een niet onaardig(e) (ogende) singer-songwriter die een uurtje voordien haar nieuwste album ‘Mockingbird’ had voorgesteld. De combinatie van Earle’s doorleefde stem met de soulvolle uithalen van Moorer deed ons even terugdenken aan wat Gram Parsons en Emmylou Harris ooit aan de wieg van de countryrock toe vertrouwden. Moorer mocht daarna nog even op het podium blijven om, bij wijze van inleiding tot “City of Immigrants”, getuige te zijn van een kleine donderpreek over de rol van Amerika in de wereldwijde globalisering. Earle is niet bepaald wat men noemt een subtiel redenaar, zegt zonder veel omwegen waar het op staat en getuigt van een radicale visie op wereld van nu. Zo gelooft hij rotsvast in de ‘Music Against War’ filosofie, en dat ondervond ook het publiek dat onder zachte dwang werd aangemaand om in koor “One of These Days, I Gonna Lay This Hammer Down” te scanderen.
Zo militant als Earle na ruim anderhalf uur de coulissen was ingedoken, zo melancholisch kwam hij terug op het podium voor een enkele bisronde. Oorlog in het Midden-Oosten stond alweer centraal in “Rich Man’s War” uit ‘The Revolution Starts ... Now’ (‘04), maar het strijdvaardige enfant terrible moest hier plaats ruimen voor de bezorgde vader die zijn zoon naar het front ziet vertrekken. Dit moment van bezinning werd verder gezet door een beklijvende versie van “Little Rock’n’Roller” bij wijze van zelftherapie op te dragen aan zijn pas overleden vader. Het profetische “Copperhead Road” uit het gelijknamige album sloot een bijna twee uur durende set af.

Steve Earle profileerde zich als de working class hero van de countryrock, de ene keer schoppend tegen de schenen van het politiek establishment, de andere keer mijmerend over gemiste kansen en persoonlijk verlies, kortom een ruwe bolster met blanke pit.

Organisatie: Handelsbeurs, Gent

Pagina 16 van 17