logo_musiczine_nl

Zoek artikels

Volg ons !

Facebook Instagram Myspace Myspace

best navigatie

concours_200_nl

Inloggen

Onze partners

Onze partners

Laatste concert - festival

Editors - Paasp...
Shaka Ponk - 14...
Geert Huys

Geert Huys

Heel even leek het er op dat de Engelse folkrock god Richard Thompson de herfst van zijn intussen zes decennia overspannende carrière enkel nog zou doorbrengen in het gezelschap van een akoestische sixstring. Voor de adepten van ‘s mans muzikale virtuositeit valt daar natuurlijk weinig op af te dingen, maar anderzijds leverde die unplugged strategie maar weinig bruisende platen meer op.
De jongste jaren lijkt de immer kwieke Thompson echter aan een onvervalste renaissance toe. Alles begon met zijn samenwerking met rootsmuzikant en -producer Buddy Miller wat resulteerde in het toepasselijk getitelde ‘Electric’ (’13), zowaar één van de meest stevige albums uit ’s mans oeuvre én een onverwachte late-career-highlight volgens de critici. Eén en ander inspireerde de 66-jarige Thompson om tijdens de opnames van de eerder dit jaar verschenen opvolger ‘Still’ opnieuw de krachten te bundelen met een Amerikaanse collega. Het alweer voortreffelijke ‘Still’ werd opgenomen ten huize The Loft in Chicago, sinds jaar en dag de muzikale speeltuin van Wilco-opperhoofd Jeff Tweedy. Dankzij die samenwerking met Tweedy mag Thompson zich trouwens weer een beetje ‘hip’ noemen, en dat straalt de man ook ontegensprekelijk uit tijdens zijn huidige tour.

Iedereen die ooit maar één foto van Richard Thompson on stage heeft gezien weet waar de man sinds jaar en dag imago-gewijs voor staat: de eeuwige baret die wel definitief vergroeid lijkt met zijn knikker, de mouwen van zijn doordeweeks hemd netjes opgestroopt, een warrig getrimde ringbaard en vooral, die brede glimlach telkens hij zijn fanlegioen onder ogen komt. En voor alle duidelijkheid, de fans die afgelopen woensdag de weg naar een aardig gevulde AB flex vonden kregen daar een ronduit v-e-r-b-l-u-f-f-e-n-d optreden te zien. U merkt het, dit was één van de zeldzame gelegenheden waar recensenten enig lyrisch taalgebruik achteraf niet hoeven te schuwen, want hoe anders kan je een bijna twee uur durende set omschrijven waarin enkel hoogtepunten te noteren vielen, waar songschrijverschap én muzikale virtuositeit constant de boventoon voerden, en waarbij nog maar eens bleek dat enkel tongue-in-cheek humor de mensheid nog kan redden?
Toegegeven, van een levende legende op leeftijd als Thompson zou je misschien een gezapige performance verwachten, maar niets bleek minder waar. De rijzige zestiger staat tegenwoordig immers op het podium als frontman van The Richard Thompson Electric Trio, een even hecht als virtuoos collectief dat wordt vervolledigd door
Davey Faragher (bas) en Michael Jerome (drums). Beiden zijn zondermeer bijzonder straffe muzikanten die eerder op de loonlijst stonden van de tourbands van respectievelijk Elvis Costello en John Cale. Met slechts drie man op het podium kregen creativiteit en subtiliteit bijna automatisch alle vrijheid, waardoor de live ervaring het beluisteren van platen in je luie sofa vér oversteeg. De interactie tussen een elektrisch fel van leer trekkende Thompson en zijn ritmesectie bereikte op die manier hét hoogtepunt der hoogtepunten tijdens het ruim 10 minuten durende opus “Hard On Me”.
Even verderop in de set zou de legende tijdens de toepasselijk getitelde medley “Guitar Heroes” trouwens laconiek bekennen dat ook hij als gitarist maar een nederige leerling is van zijn grote helden uit de jaren ’40 en ’50 waaronder
Django Reinhardt, Les Paul, Chuck Berry, James Burton en Hank Marvin.
Vanaf de openers “All Buttoned Up” en “Sally B”, respectievelijk geplukt uit zijn recentste twee platen, sneed Thompson al meteen één van zijn favoriete onderwerpen aan: wispelturige vrouwen. De man is wat dat betreft een bevoorrechte getuige, want veel van zijn beste platen uit de 70ies en vroege 80ies schreef Thompson bij elkaar tijdens zijn tien jaar durende echtelijke en muzikale partnership met folkzangeres Linda (Thompson) Peters. We weten al langer dat uit relationele miserie wel eens een meesterwerk wordt geboren, en het sierde Thompson dat hij zijn eigen muzikale verleden allerminst verloochent door twee nummers vanop de indringende vechtscheidingsplaat ‘Shoot Out The Lights’ (’82) in de setlist te houden. Was de sfeer doorheen de avond anders wel vrij ontspannend te noemen, dan werd die eensklaps een pak grimmiger toen “Did She Jump Or Was She Pushed” en “Wall Of Death” uit dat album werden opgediept. Met “For Shame Of Doing Wrong” haalde trouwens ook nog een derde nummer uit de officiële back-catalogue van Richard & Linda Thompson de set.
Toen zijn twee makkers even mochten uitblazen stond Thompson eensklaps op het podium in de gedaante waarin de meeste folkies hem ongetwijfeld het liefst zien verschijnen: solo en akoestisch. Het bleek het ideale moment om de muzikale erfenis aan te spreken die Thompson vijf albums lang tussen ’68 en ‘70 achterliet bij het door hem mede-opgerichte folkrockinstituut The Fairport Convention. “Meet On The Ledge” tekende misschien wel voor het breekbaarste moment van de avond, een ideale track voor straks op de soundtrack van Allerheiligen.
Wie bij het horen van de naam Richard Thompson enkel herinneringen kan ophalen aan zijn radiohitjes “I Feel So Good” en ‘I Misunderstood”, beiden geboren in ’91 op het album ‘Rumor And Sigh’, keerde van een kale reis terug. De eigenzinnige Brit koos met “1952 Vincent Black Lightning” wel een ander nummer uit die plaat, een technisch hoogstandje wat fingerpicking betreft waarvan de titel overigens verwijst naar de gelijknamige motorfiets die in de weegschaal komt te liggen wanneer de eigenaar ogenschijnlijk moet kiezen tussen een flirt of zijn dierbaarste bezit.

Tijdens de twee encores rondes had The Richard Thompson Electric Trio nog wat materiaal in petto uit de jongste worp ‘Still’, waaronder het naar Wilco neigende “Patty Don’t You Put Me Down” en de wulpse rocker “Fork In The Road” uit de bijhorende ‘Variations’ EP.
Het slotakkoord was voorbehouden voor een remake van “Take A Heart”, oorspronkelijk ingeblikt door het illustere Britse psych r&b gezelschap The Sorrows ergens midden jaren ’60 toen Thompson zelf nog een anonieme muzikant was.

Anno 2015 is Richard Thompson intussen uitgegroeid tot een grandioze gitaarheld, begenadigd songschrijver en stand-up comedian, een unieke combinatie van gedaantes die ons in de AB één van de beste optredens van het jaar heeft bezorgd.

Organisatie: Ancienne Belgique, Brussel

Chokri kan niet anders dan een speciale plaats te reserveren in Het Grote Pukkelpop Boek voor Dirk DaDavo en TB Frank, oftwel The Neon Judgement. Tussen hun passage op de allereerste editie van het festival in ’85 en hun triomfantelijk weerzien in Kiewit afgelopen zomer staken namelijk maar liefst 30 jaar, een periode waarin het Leuvense duo ondanks het afleveren van steeds minder relevante platen steevast kon rekenen op een vaste fanbase. Voor die trouwe zwartzakken was er eerder dit jaar minder prettig nieuws toen de electrowave pioniers aankondigden dat de stekker er binnenkort onherroepelijk uit gaat. Maar niet getreurd, iedereen die de groep nog één keer wou zien knallen kon de afgelopen maanden de soundtrack van de publieke begrafenis live meemaken door zich een ticket voor TNJ Farewell Tour: Time Capsule aan te schaffen.

Tijdens het ultieme afscheidsconcert in een aardig gevulde AB bleek in die tijdscapsule bijna enkel plaats voor de back catalogue die Dirk DaDavo en TB Frank tijdens de 80ies bij elkaar knutselden. Met een mix van culthits, albumtracks en obscure experimenten, waarvan het meeste materiaal ruim een kwarteeuw geleden werd ingeblikt, vulden de heren met sprekend gemak een XL set van twee uur en een kwartier. Bij dergelijke marathonconcerten is het bijna onmogelijk om momenten van verveling te ontlopen, maar The Neon Judgement slaagde er wonderwel in om die tot een minimum te beperken. Hier stonden dan ook geen uitgerangeerde fossielen uit een lang vervlogen tijdsgewricht, maar wel twee kwieke vijftigers die een niets minder dan opzwepende geschiedenisles kwamen geven.
En die geschiedenis ging al meteen erg ver terug in de tijd. De claustrofobische opener “Army Green (WOIII)” dateert van de allereerste cassette van het duo uit ’81 toen de electropunk van Suicide en de industriële new wave van Cabaret Voltaire de belangrijkste bouwstenen aanleverden ten huize TNJ. Lang duurde het echter niet vooraleer het duo daar haar eigen zwartgallige recept ging uit distilleren. De door een ritmebox opgejutte rhythmn & blues van “Sister Sue” maakte nog maar eens duidelijk hoezeer de overschakeling van TB Frank naar gitaar een gouden zet bleek in de muzikale evolutie van de groep. Dat Da Davo en TB Frank op hun beurt als inspiratiebron hebben gediend voor andere bands bleek reeds uit de screening docu die voorafgaand aan het concert werd vertoond. Eminente schijvendraaiers als Dave Clarke en The Hacker lieten zich daarin van hun meest lyrische kant zien om hun respect voor de Leuvenaars aan de kijker duidelijk te maken. Even opmerkelijk was de vaststelling dat tijdens het verschroeiende “I Wish I Could” The Jesus & Mary Chain wel heel erg uitdrukkelijk in beeld, een groep die zich nota bene pas eind jaren ’80 aan dezelfde explosieve cocktail van fuzz gitaren en voorgeprogrammeerde drums waagde.
TNJ mag dan al een groep uit een ander tijdperk zijn, hun boodschap waarin een algeheel wantrouwen tegenover ‘Het Systeem’ zit gebakken blijkt allerminst gedateerd. Zo kreeg het publiek uit eerste hand te horen dat de moord op Kennedy als inspiratiebron diende voor “Tomorrow In The Papers”, één van de meest poppy nummers uit de TNJ erfenis die door het publiek tot hét hoogtepunt van de avond werd gekroond.
Hoogtepunten waren er nog wel meer, zeker wanneer een bevriende collega op het podium werd uitgenodigd. Belpop godfather Jean-Marie Aerts werd als een vriend des huizes aangekondigd, maar bleef zoals gewoonlijk ver uit de spotlights. De manier waarop hij de strakke gothic electro van “Voodoo Nipplefield” inkleurde met de onmiskenbare van “Oh la la la” geleende gitaarriff blijft onnavolgbaar. Met de vakkundige assistentie van dark techno wizard Radical G werd even later het oudje “Schizophrenic Freddy” dan weer getransformeerd tot een new beat anthem avant la lettre. Geen idee of zijn knalgele gitaar echt was ingeplugd, maar alleen al de energieke stage act van Luc Van Acker tijdens sinistere brokken electrowave als “Stoney Wall Doll” en Concrete N.Y.” bood de muzikale meerwaarde waar Da Davo en TB Frank op hadden gehoopt.
Diezelfde drie gasten mochten ook in de encores nog eens samen komen opdraven voor een wild rond zich heen schoppende remake van Van Acker’s “The Fear In My Heart”. Even ervoor had TB Frank voor het meest  introverte moment van de avond getekend door zich enkel gewapend met een akoestische gitaar te wagen aan “The Folk Singer” van persoonlijke held Johnny Cash. Het bleek de inleider te zijn tot een informele afscheidsrede waarin de twee helden van de avond zowat alles en iedereen die het TNJ project al die tijd op de rails hebben gehouden persoonlijk bedankten.

Na zoveel emo-geladen getuigenissen moesten en zouden nog een aantal stroomstoten volgen. Het netjes opgespaarde “TV Treated” en de eresaluut aan The Cramps met “Human Fly” trokken de wat ingedommelde set terug op gang, om uiteindelijk alle remmen los te gooien tijdens het apocalyptische slotsalvo “Nion”. Het publiek liet zich gewillig inpakken tijdens deze Suicide rip-off en scandeerde luidkeels “Nion Nion” als laatste eerbetoon aan de groep die luttele momenten later officieel zou ophouden te bestaan. Deze irreële gedachte maakte al gauw plaats voor enige trots en vooral dankbaarheid om één van de meest invloedrijke vaderlandse bands op ‘Judgement Day’ hun laatste adem te zien uitblazen.
Of om te citeren uit het verzamelde werk van Arno:
‘Merci godverdomme, merci!!!’

Pics homepag - Xavier Marquis (Indiestyle.be)

Organisatie: Ancienne Belgique, Brussel

Pukkelpop 2015 thru the eyes & ears of Geert Huys
Pukkelpop 2015
Festivalterrein
Hasselt-Kiewit
2015-08-30
Geert Huys

PUKKELPOP, Kiewit, 19-22 augustus 2015

Die Chokri toch. Dolenthousiast over de 30 lentes die Pukkelpop intussen achter de kiezen heeft besloot hij om ook al op woensdag schoon muzikaal volk -voornamelijk van eigen bodem- naar Kiewit te halen. Diezelfde 1+3 formule zou naar verluid ook gelden voor volgend jaar, waarmee Pukkelpop dus voorzichtig op weg lijkt om een vierdaagse te worden. Onze routeplanner stond pas op donderdag ingesteld, de neerslag van ons kritisch oor en gescherpt potlood lezen jullie hieronder.

dag 2 – donderdag 20 augustus 2015
CURTIS HARDING (Club, ***½)
Bio
: Met 35 lentes op de teller en een verleden als backing vocalist en songwriter bij Cee-Lo Green kan je deze in Atlanta, GA residerende soulman bezwaarlijk een groentje noemen. Toch duurde het tot vorig jaar vooraleer ‘Soul Power’ het levenslicht zag, ‘s mans debuutschijf waarop vintage Southern soul een ferme schop onder de black ass kreeg vanuit r&b (lees: rhythm-and-blues) en garagerock hoek.
On stage: Harding en zijn drie maats serveerden soul zoals we die bij voorkeur graag op ons bord krijgen: zonder kleverige koortjes, maar met een gitaar die al eens mag soleren, kortom meer Stax dan Motown. Op plaat horen daar ook blazers en een Hammond bij, maar die zijn Harding’s band inmiddels ontvlucht waardoor de songs zonder franjes tot hun essentie werden gereduceerd. Covers lijken ons altijd een goed idee om een festivalset wat bij te kruiden met herkenbaarheid. Hulde aan Harding dat hij in deze zonder kleerscheuren weg kwam met “Ain’t No Sunshine” (Bill Withers) en “California Dreamin’” (The Mamas & The Papas).
Highlights: “Freedom” // “Surf” // “Keep On Shining”

PISSED JEANS (Shelter, ***)
Bio
: Derde keer, goeie keer moeten deze vier Amerikaanse working-class heroes hebben gedacht toen ze na een veelbelovende start als The Gatecrashers en vervolgens Unrequited Hard-On uiteindelijk toch kozen om voortaan als Pissed Jeans door het leven te gaan. Sub Pop, hét Amerikaanse indie label bij uitstek, kan maar geen genoeg krijgen van hun averechtse grungepunk en verschaft de heren reeds een decennium lang onderdak.
On stage
: Pukkelpop zonder deftige headliners? Ja, dat kan. Pukkelpop zonder een portie nihilistische noise? Nee, dat is er vér over. De grootste eer die je Pissed Jeans nu eenmaal kan bewijzen is om hen uit te schelden als bastaardzonen van The Jesus Lizard en The Melvins. Een losgeslagen ritmesectie die je regelrechte stompen in de maag wil verkopen, een gitaar die het liefst zo vlug mogelijk van haar snaren af wil, en een brulboei met spastische tiks: nee, een gezondheidswandeling werd het niet daar in de Shelter. Frontman Matt Korvette, in het echte leven nota bene een voorbeeldige verzekeringsagent, wou maar niet begrijpen waarom zo veel volk zich nu precies kwam vergapen aan zijn band terwijl toch bijna elke andere groep op Pukkelpop over betere looks en sound beschikt. Wij Vlamingen weten nu eenmaal valse bescheidenheid te appreciëren, daarom.
Highlight: “Bathroom Laughter”

MEW (Club, ***½)
Bio
: Samen met Kashmir, The Raveonettes en Efterklang maakt Mew sinds begin deze eeuw deel uit van de crème de la crème van de Deense rockscene, maar daar houdt de vergelijking met voorgenoemde bands eigenlijk wel op. Hun ongrijpbare potpourri van progrock, indie en dreampop smaakte het best op de klassieke albums ‘Frengers’ (’03) en ‘And The Glass Handed Kites’ (’05) die hen in hun thuisland een karrevracht aan awards opleverden.
On stage
: Negen jaar geleden stonden onze favoriete Denen ook al in de Club van PP, maar deze keer kregen we geen huiveringwekkende versie van hun magnum opus “Comforting Sounds” als apotheose. Enigszins begrijpelijk, want de groep wou toch vooral in de verf zetten dat ze na jarenlange afwezigheid met ‘+-‘ eindelijk nog eens een nieuwe plaat uit hebben. Elk van de 8 nummers leek wel een mini-symfonie waarin bosnimf Jonas Bjerre zich vocaal moeiteloos kon meten met Jon ‘Yes’ Anderson en Jónsi. Etherische sprookjes met weerhaakjes, ook ruim voor bedtijd houden we er wel van.
Highlights: “Special” // “Am I Wry? No” // “156

CHARLES BRADLEY & HIS EXTRAORDINAIRES (Marquee, ****)
Bio
: 24 oktober 1962: wie stond er toen op de tippen van zijn tenen in het Apollo Theater tijdens de live registratie van James Brown’s legendarische live album? Juist, een 14-jarige Bradley wiens leven daarna nooit meer hetzelfde zou zijn. Een leven dat beroepsmatig voor een groot deel werd ingevuld als kok en impersonator van Mr. Brown, totdat hij op een avond de baas van het retrosoul label Daptone Records tegen het lijf liep. Met 63 lentes achter de kiezen was Bradley’s debuutschijf in 2011 eindelijk een feit, en de rest geschiedenis.
On stage
: We zijn er nog niet helemaal uit wie we na afloop nu eigenlijk de strafste vonden: Bradley of zijn Extraordinaries? Wie een net niet bleitende Bradley een opener als “Heartaches and Pain” hoort croonen, die weet meteen dat dit soort emoties gewoon niet te faken valt. The Screamin’ Eagle of Soul kneep zijn stembanden zodanig strak dicht alsof hij alle miserie en illusies van jaren life on the street in één keer uit zijn zwetende lijf wou persen. En wat dan te onthouden van His Extraordinaires, een bende jonge bleekscheten wiens retestrakke soulgroove nog meer zweet door de tent deed vloeien. Wie op de eerste rijen stond geposteerd kreeg er zoals gewoonlijk op ’t eind nog een groepsknuffel bovenop.
Highlights: “The World (Is Going Up In Flames) // “You Put The Flame On It // “Strictly Reserved For You

LIANNE LA HAVAS (Club, ***)
Bio
: Toegegeven, we zijn altijd extreem op onze hoede wanneer een zekere Prince zijn appreciatie voor een jonge collega laat blijken, maar in het geval van La Havas is er duidelijk meer aan de hand. Een jonge soulgriet die er niet alleen goed uit ziet maar ook nog eens haar eigen nummers pent én een stukje gitaar kan spelen? Kijk, dán heb je onze aandacht beet. Ook Chokri & co waren bij de les, want de Londense met Jamaicaans-Griekse roots mocht drie jaar na haar eerste doortocht opnieuw haar koffers pakken richting Kiewit.
On stage
: Na haar succesvol debuut heeft La Havas klaarblijkelijk alleen maar zelfvertrouwen bijgetankt. De Club tent liet zich dan ook moeiteloos opvrijen door de zwoele soulpop die de 26-jarige sympathieke chanteuse en haar vijf makkers in een strak geregiseerde set hadden gestopt. Een tikje te gepolijst naar onze smaak, dat wel, maar in het gezelschap van een vertrouwde Grimbergen Dobbel wordt een mens al snel wat verdraagzamer. Apropos, hoorden we daar tijdens de meeste funky momenten geen echo’s van Meshell Ndegeocello doorklinken? We kennen slechtere referenties voor een artieste die momenteel de Engelse album charts aanvoert.
Highlights: “Unstoppable” // “Grow” // “Is Your Love Big Enough”

INTERPOL (Marquee, ****)
Bio
: De postpunk revival die ons begin vorig decennium overspoelde mag dan wel een typisch Brits fenomeen zijn, toch werd de lont eerst aangestoken aan de andere kant van de grote plas door dit stel New Yorkse zwartkijkers. Op hun alom bejubelde debuutschijf ‘Turn On The Bright Lights’ (’02) slaagde Interpol er wonderwel in om tegelijkertijd retro (Joy Division, The Chameleons, The Smiths anyone?) én eigentijds te klinken. Het bleek een succesformule die op de daaropvolgende vier platen verder werd uitgediept, maar zelden of nooit meer de impact van de eersteling kon evenaren.
On stage
: De strak-in-het-zwart dresscode, een zuinig belicht podium en de starre blik op oneindig van opperhoofd Paul Banks: de verrassing qua stage act mag er dan al wel een poos vanaf zijn, toch blijft Interpol een band die live moeilijk te betrappen valt op een minder moment. In tegenstelling tot generatiegenoten Editors cultiveren de New Yorkers nog steeds een soort afstandige cool die de live beleving enkel maar versterkt. Ook met de setlist zat het wel snor, want op een handvol songs na werd enkel uit de eerste twee platen geciteerd. Interpol mag dan al de laatste jaren creatief wat ter plaatse zijn blijven trappelen, maar stilstaan is in deze vooral niet achteruit gaan.
Highlights: “The New” // “All The Rage Back Home” // “PDA”

THE GET UP KIDS (Shelter, ***)
Bio
: Echt kids kunnen ze zichzelf ondertussen al lang niet meer noemen als je weet dat deze bende emo/powerpoprockers uit Kansas inmiddels voor de vierde (!) keer op PP staan ter gelegenheid van hun 20th Anniversary Tour. In die tijd brachten ze ‘amper’ vijf platen uit die hen weinig grote roem hebben opgeleverd, maar achteraf gezien wel de template bleken te zijn voor het gladgeschoren wegwerpspul waar posterboy bandjes als Blink-182 vervolgens een ferme stuiver hebben aan verdiend.
On stage
: Op het moment dat het Amerikaanse vijftal zich de ziel uit het lijf aan het spelen was stond de huidige generatie kids zich te vergapen aan de pregefabriceerde kunstjes van ‘headliner’ Linkin Park voor de Main Stage. De Shelter bleef hierdoor akelig leeg, maar de groep liet dat niet echt aan haar hart komen en trakteerde de fans op een fraaie bloemlezing uit hun back-catalogue waar terecht veel songs vanop hun beste plaat ‘Something To Write Home About’ (’99) tussen staken. Met een gevatte cover van “Beer For Breakfast” bekenden de heren bovendien maar al te graag dat ze nu en dan eens de mosterd zijn gaan halen bij The Replacements. We zijn er echt het hart van in: nu wordt er eens een volledig nummer aan onze hoofdredacteur gewijd, en dan is de man in kwestie in geen velden of wegen te bekennen.
Highlights: “Holiday” // “Action And Action” // “Stay Gold, Ponyboy”

DJANGO DJANGO (Club, ****)
Bio
: Tijdens de dooie momenten tussen de lessen middeleeuwse literatuur en post-modernistisch beeldhouwen besloten deze vier voormalige studenten van het Edinburgh College of Art om in ’09 een indiebandje te beginnen. Uit hun titelloos debuut bleek een voorliefde voor o.a. Bo Diddley, The Beach Boys en The Beta Band, allemaal referenties die terug te vinden in de onwaarschijnlijke oorworm “Default”. Toen Chokri & co te horen kregen dat er afgelopen lente een tweede Django Django album zou verschijnen werd prompt een headliner slot in de Club gereserveerd.
On stage
: Dat ook art school studenten een feestje kunnen bouwen hadden we enkel van horen zeggen, maar nu weten we het zeker. De aanstekelijke mix van psychedelische pop, hippe electronica en okselfrisse indiefolk maakte van Beck eerder al een wereldster, en ook Django Django doen er nu meer dan ooit hun voordeel mee. Stilstaan was dan ook geen optie bij de uitgekiende combinatie van uber catchy songs en neo-psychedelische visuals. Een artistiek verantwoord feestje, dat was het.
Highlights: “First Light” // “Storm” // “Default” // “Waveforms”

dag 3 – vrijdag 21 augustus 2015
OSCAR (Main stage, *)
Bio
: PP houdt naar eigen zeggen de vinger aan de pols van nieuwe en nog te ontdekken muziek, dus kon een NME New Band of the Week uiteraard niet ontbreken op de affiche. Eén van de 13 in een dozijn bandjes die op die manier van over het kanaal is komen overwaaien is Oscar, de éénmansband van de 23-jarige Londenaar Oscar Scheller wiens eerste muzikale brouwsels het predikaat ‘infectious lo-fi bedroom-pop’ opgekleefd kregen.
On stage
: Een mens die vroeg uit de veren is om de eerste band van de dag op de Main Stage te spotten, het kan een primeur opleveren waar je achteraf flink mee kan opscheppen maar het kan evengoed al eens ferm tegenvallen. Neem nu Oscar, met de ‘O’ van onschuldig, ongevaarlijk en overbodig. Edoch, elk nadeel heb z’n voordeel, want nu kennen we tenminste de definitie van die fameuze ‘bedroom-pop’: slaapverwekkend geneuzel verpakt in futloze liedjes.
Highlight: Oscar die een akelige stilte als antwoord kreeg op de vraag waar ergens hij goeie chocolat kon kopen.

ALGIERS (Club, ****)
Bio
: Maatschappijkritische bandjes kan je tegenwoordig op één hand tellen, de jeugd van tegenwoordig wil tenslotte alleen maar chillen met “Drank en Drugs” on constant rotation. Wat kort door de bocht zegt U? Wel, wij vlogen zowaar uit de bocht toen het titelloze debuut van Algiers een paar maanden terug op onze draaitafel belandde. Voor dit experimentele trio dat opgroeide in het zuiden van de VS -Atlanta, GA om precies te zijn- kent het gedachtengoed van Malcolm X en M.L. King maar weinig geheimen meer, maar minstens even straf als de boodschap is de muzikale verpakking. Met hun eclectische en beklijvende mix van gospel, soul, post-punk en electro is Algiers immers één van de weinige bands op PP die het predikaat ‘vernieuwend’ écht verdienen.
On stage
: Hun zorgvuldig opgebouwde street credibility vertalen naar een soort rauw spiritualisme op het podium, dat bleek de voornaamste missie van Algiers. Aangevuld met het voormalige drumbeest van Bloc Party Matt Tong transformeerde het eigenzinnige trio zich tot een stel losgeslagen gospelpredikanten die de ene na de andere donderpreek de tent inspuwde. Toegegeven, dit was zware kost zo vroeg op de dag, maar wie bij de les bleef kwam echt wel ogen en oren tekort. De getormenteerde zwarte frontman Franklin James Fisher die samen met zijn blanke kompanen een vlammende negrospiritual inzette als intro van het toepasselijk getitelde “Black Eunuch”, een gitarist die zijn sixstring dissonant afranselde met een strijkstok, of een trits archieffragmenten uit historische toespraken die de pauzes tussen de nummers moesten opvullen: het zijn maar enkele impressies die de permanente staat van dreiging tijdens die 40 min durende confrontatie tussen band en publiek illustreren.
Highlights: “Black Eunuch” // “Blood” // “Irony.Utility.Pretext” // “Claudette”

BAD BRAINS (The Pukkelpop Album Sessions)
And now for something completely different.
Even ontsnappen aan het festivalgewoel op een cultureel verantwoorde manier? Het kon dit jaar in de oude pastorij van Kiewit waar voor het eerst tijdens PP het populaire Classic Album Sundays event werd georganiseerd. Het concept? Onder leiding van vinyl junkie Colleen ‘Cosmo’ Murphy werden per festivaldag vier classic albums integraal onder de naald gelegd op één van de beste en duurste installaties op deze aardkloot (voor de audiofreaks: een McIntosh C2500 preamplifier + Sonus Faber Lilium speakers). Alles werd telkens ingeleid door een PP act of vriend des huizes voor wie de plaat in kwestie inmiddels de status van desert island album heeft bereikt. Wij gingen resoluut voor ‘I Against I’ (’86) van Bad Brains, voor deze gelegenheid voorgesteld door de Amerikaanse Afropunkers van HO99O9. Dit album was aanvankelijk enkel een mijlpaal in de progressieve hardcore scene rond hun thuishaven Washington DC, maar achteraf beschouwd blijkt het kleinood de eerste geslaagde poging tot cross-over. Voor onze jonge lezers: cross-over medio eind jaren ’80 betekende in wezen een potpourri van metal en funk, maar Bad Brains ging nog wat verder en kruidde het geheel af met reggae, hardcore en prog. De integrale ‘I Against I’ draaibeurt was niet enkel een onvergetelijke luisterervaring (oprichtster Murphy gebruikt niet voor niets de term ‘sonic oasis’), ook werd nog maar eens duidelijk waar latere en veel succesvollere bands zoals Living Colour, de Peppers en Faith No More de mosterd hebben gehaald.

FRANK CARTER & THE RATTLESNAKES (Shelter, ***½)
Bio
: Tussen ’05 en ’11 fungeerde Frank Carter als brulboei in de Engelse hardcore punk band Gallows die met debuutschijf ‘Orchestra Of Wolves’ meteen een klassieker in het genre uitspuwde. Na zijn vrijwillige exit uit dat gezelschap leek de man even het spoor kwijt bij het vervolgproject Pure Love dat gevaarlijk dicht in de buurt kwam van tenenkrullende stadionrock. Het is hem allemaal vergeven, want Carter vond net op tijd de weg terug naar de spuwbak toen hij zich recentelijk omringde met The Rattlesnakes.
On stage
: Je hebt frontmannen met tattoos en verder niks, en je hebt Frank Carter. De Britse bonenstaak valt niet enkel op door zijn niets minder dan impressionante body art, maar we verdenken hem er ook van over een bovengemiddelde longinhoud te beschikken. Een andere verklaring voor de vocale furie waarmee hij zijn drie Rattlesnakes het vuur aan de schenen legde kunnen we immers niet verzinnen. Gallows evenaren wordt moeilijk, maar het nieuwe spul geplukt uit de debuutschijf ‘Blossom’ bewijst wel dat de termen ‘melodieus’ en ‘hardcore’ niet per definitie elkaars tegenpolen hoeven te zijn. Dat Carter zich daarbij graag
profileert als een alles en iedereen ophitsende driftkikker met Henry Rollins fixatie zien we bij deze graag door de vingers.
Highlights: “Juggernaut” // “Devil Inside Me” // “Fangs”

THE DISTRICTS (Club, ***½)
Bio
: Vier jonge snuiters die in hun heimat amper de legal drinking age hebben bereikt maar toch al sinds ’09 gelden als één van de meest opwindende rockjonkies in en rond thuisstaat Pennsylvania. Ondanks hun groeiende populariteit blijven The Districts halsstarrig weigeren om de ruwe randjes van hun epische garagerock bij te schaven. Het heeft hen intussen een onderdak opgeleverd bij het greasy bluesrock en indie label Fat Possum Records dat hun tweede album ‘A Flourish And A Spoil’ met man en macht probeert te promoten aan de andere kant van de grote plas.
On stage
: Toegegeven, The Districts maken weinig aanspraak op de prijs van meest originele indie bandje op PP. Op het hoogste toerental lonken ze naar de je m’en fous rammelrock waar The Libertines en The Strokes in hun begindagen nog écht het verschil konden maken, wanneer ze gas terug nemen komen My Morning Jacket en Band Of Horses in beeld. Anderzijds willen we niet gezegd hebben dat dit geen genietbaar setje was. Het was een plezier om eindelijk nog eens een bende jonge honden te zien die vol overgave een stomend potje rafelige indierock serveerde. Nu nog een beetje zelfgekweekte kruiden in dat recept verwerken, en we komen gegarandeerd terug voor het dessert.
Highlights: “Peaches” // “Young Blood” // “Chlorine”

GAZELLE TWIN (Wablief?!, ***½)
Bio: Als ze vanuit haar Engelse thuisbasis Brighton niet aan de slag is als producer of remixes in elkaar knutselt van o.a. John Foxx dan mag je er van op aan dat Elizabeth Bernholz zich aan het uitleven is met haar eigen studioproject Gazelle Twin. Als prominent lid van het ‘Anti Ghost Moon Ray Arts Collective’ liggen artpop en avant-garde haar nauw aan het hart, en zeker voor wie een zwak heeft voor weirde bliepjes is haar laatste worp ‘Unflesh’ een hebbeding.
On stage
: Naar aanleiding van de 30 kaarsjes die Chokri trots in de Pukkelpop verjaardagstaart mocht prikken kreeg ene Mauro carte blanche om op dag 2 een festivalprogramma in elkaar te boksen in de Wablief?! tent. In het geval van Mauro spreken we in feite beter over het samenstellen van een rariteitenkabinet, zo eentje waarin Twin Gazelle een schoolvoorbeeld van perfecte casting bleek te zijn. Op een in de hoek verscholen knoppendraaier na had Bernholz de stage voor zich alleen, en al snel bleek waarom. Verscholen achter een steriel masker leefde Bernholz zich uit in een soort avantgardistische balletoefening die mijn psychiater misschien zou interpreteren als schaduwgevechten met onzichtbare demonen, maar in muzikale kringen eerder performance art wordt genoemd. Het geheel werd voorzien van een claustrofobische soundtrack waar dubstep, EBM en kale soundscapes door de mangel werden gehaald. Fans van Laurie Anderson, The Knife, Fever Ray en de zotste capriolen van Björk hadden hier wellicht een vette kluif aan.
Highlights: “Anti Body” // “Belly Of The Beast” // “Guts”

OUGHT (Club, ****)
Bio
: In hun beginjaren had het uit Montreal, Quebec afkomstige viertal Ought veel weg van een communion band naar het voorbeeld van Andy Warhol’s The Factory. Niet alleen deelden de groepsleden dezelfde flat en waren ze wel eens party crashers op elkaars feestjes, ook hun respectievelijke muziekcollecties vertoonden opvallend veel overeenkomsten. Hun voortreffelijk debuut ‘More Than Any Other Day’ (‘14) is gemaakt op maat van college kids die van hun ouders straffe verhalen hebben gehoord over Talking Heads, Television en The Feelies, maar zelf toch liever dwepen met een fris jong DIY bandje als Ought.
On stage
: De vier Canadezen hadden aan de waanzinnig strakke intro van “Pleasant Heart” genoeg om de toon te zetten voor de rest van hun wervelende set. Ondanks Ought’s vrij korte staat van dienst is hun handelsmerk instant herkenbaar: een kregelige gitaar die zich via tal van tempowisselingen in allerhande U-bochten wringt, de aan Mark E. Smith refererende nasale stem van de flinterdunne frontman Tim Darcy én de subtiele keyboards van Matt May. Amper 7 nummers stonden er op het menu die elk vlotjes de kaap van de zes of zeven minuten overschreden, wat maakt dat Ought een allesbehalve typische indie band is. Officieel ziet hun tweede albumworp ‘Sun Coming Down’ pas ergens midden september het levenslicht, maar toch had het vooruitziende Canadese gezelschap al een try-out van drie  nieuwe nummers in petto. Meest in het oog springend daarbij was “Beautiful Blue Sky”: zo ongeveer moet het resultaat geklonken hebben na een nachtje in het repetitiehok met Television en The Fall.
“I’m no longer afraid to die, because that is all that I have left” sneerde Darcy telkens weer in dat nummer. Stoppen op het moment dat de weg naar eeuwige indie roem definitief open ligt? Ach meneer, een bevlieging die zo overwaait, meer is het niet.
Highlights: “Pleasant Heart” // “The Combo” // “Beautiful Blue Sky” // “Today, More Than Any Other Day”

THE GERMANS (Wablief?!, ***½)
Bio
: Een Belgisch vijftal dat experimentele pop en noise door de mangel haalt én dwars van alle trends absoluut niet geïnteresseerd lijkt in enige radio airplay? Ja, dát is natuurlijk koren op de molen van Mauro die deze vanuit Dikkelvenne naar Gent overgewaaide halve finalisten van Humo’s Rock Rally editie 2004 maar wat graag op zijn verlanglijstje aanvinkte als curator van de Wablief?!
On stage
: Wie The Germans ooit al op de planken zag staan kan getuigen dat improvisatie geen vaag begrip is bij deze Gentenaars, maar wat het onconventionele gezelschap in de Wablief?! tent neerzette durven we bestempelen als het absolute summum van hun kunnen. De voortekenen waren alleszins gunstig: het jongste Germans album ‘Are Animals Different’ huisvest één nummer dat afklokt op 39 min en 50 sec, en van Mauro kregen ze welgeteld 40 min om het publiek in de Wablief?! dé sonische trip van hun leven te bezorgen met dat ene fameuze nummer. Van sinistere psychedelica over kosmische ambient soundscapes, Oosterse percussie, averechtse dubstep en downtempo krautrock naar monotone mathrock als zinderend orgelpunt: thuis in je luie zetel haal je gegarandeerd de finale niet, maar in Kiewit voelde nagenoeg niemand de onweerstaanbare drang om de tent te verlaten en -ik zeg zo maar iets- Passenger uit te checken op de Main Stage. Oh ja, en dan hadden we bijna nog met geen woord gerept over de drie bodypaint kunstenaars op het podium wiens gladde witte lijven en suggestieve balletkunstjes de trip ook visueel aantrekkelijk maakte. Na afloop van deze trip naar het onderbewustzijn van The Germans hebben we de wetten van de fysica zelden zo hard gevoeld: what goes up, must come down.
Highlight: “Are Animals Different”

COURTNEY BARNETT (Club, ****)
Bio
: Opvallend veel mooi volk uit downunder kreeg dit jaar een uitnodiging in de bus van Chokri & co, en wat ons betreft is de 27 lentes tellende Courtney Barnett de meest klinkende naam in die delegatie Aussies. In haar jonge jaren kregen Barnett’s songschrijverstalent én gitaarspel ruim de tijd om te rijpen in allerhande weinig beduidende bandjes zoals het garage grunge gezelschap Rapid Transit en het psych/country combo Immigrant Union vooraleer ze besloot om in ’12 resoluut voor eigen rekening te gaan. Eén en ander resulteerde in de oprichting van haar eigen Milk! Records label, een aantal bejubelde indierock EPs en uiteindelijk een debuutschijf van formaat ‘Sometimes I Sit and Think, And Sometimes I Just Sit’ die gewoon geboren is om in elk zichzelf respecterend eindejaarslijstje op te duiken.
On stage
: De toestroom richting de Club tent loog er niet om. Barnett ligt goed in de markt bij zowel StuBru als Radio 1, en daar zullen de weinig verhullende referenties naar andere acts in de categorie gitaarspelende-vrouwen-met-nonchalante-aanblik-uit-de-90ies (zie ook o.a. Liz Phair en Juliana Hatfield) wellicht niet vreemd aan zijn. Dat haar muzikale aanpak dus niet écht vernieuwend kan worden genoemd, daar zijn we het over eens, maar wat van Barnett toch een regelrechte aanwinst maakt is de ongedwongen cool in haar zegzang stem, het verheffen van alledaagse observaties tot bescheiden levenslessen in haar lyrics, én haar rauwe gitaarspel. Al die puzzelstukken vielen het best op hun plaats in “Small Poppies”, dat ene nummer waarbij ze samen met haar ritmetandem de platgetreden paden van de catchy indierock voor één keer verliet richting psychotische bluesrock. Er zijn er steeds minder, maar Barnett is met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid wellicht één goede reden om volgend jaar toch naar Werchter af te zakken.
Highlights: “Pedestrian At Best” // “Small Poppies” // “An Illustration of Loneliness (Sleepless in New York)”

FFS (Marquee, ****½)
Bio
: Twee bands die (even) fusioneren tot één, het verkleint niet enkel (even) de ecologische voetafdruk van de muziekindustrie maar het zorgt bovendien ook voor wat extra zuurstof bij bands die even wat creatief uitgeblust zijn. Zo bleek de laatste worp van Franz Ferdinand maar een pluimgewicht vergeleken met het eerdere werk van de sympathieke Schotten, en hebben we in dit decennium ook maar weinig of niets van enig muzikaal belang meer vernomen van de Amerikaanse broers Ron en Russell Mael, oftewel Sparks. Het helpt bovendien dat beide groepen in kwestie zelfverklaarde fans zijn van elkaars back catalogue, dus bleek de mathematische samensmelting tot FFS enkel een kwestie van agenda’s op elkaar afstellen, in het geniep nummers uitwisselen, en tenslotte een erg fraaie debuutschijf uit de hoed toveren.
On stage
: Gelegenheidsprojecten en supergroepen, zo zijn er in het recente verleden wel een aantal gepasseerd in Kiewit. Them Crooked Vultures (Josh Homme + Dave Grohl + John Paul Jones), Radikal Slave (Mauro + Buscemi), Broken Bells (Danger Mouse + Shins frontman James Mercer): klinkende namen die samen allemaal wel iets boeiends deden, maar zelden met een onvergetelijk resultaat. Aan die ongeschreven wetmatigheid komt nu een eind met FFS die de Marquee tent in geen tijd omtoverden tot een pop-up danstempel waar je al Geert Bourgeois moest heten om stil te blijven staan. Theatrale artpop, campy disco en funky indierock, het werkte gewoon allemaal dankzij het aanstekelijke enthousiasme van de androgyne Russell Mael en de gekende bariton van Alex Kapranos. We trappen een open deur in door te stellen dat het speelplezier van het tentzeil droop, temeer er naast FFS nummers ook campy herwerkingen van Franz Ferdinand en Sparks evergreens in de set staken. FFS sloot de deuren van de keet met het nummer dat ze eigenlijk als 10 jaar in de kast hadden liggen en de relativiteit van hun succes perfect verwoord: “Piss Off”. De wishlist van Schueremans voor volgend jaar begint inmiddels al aardig aan te dikken.
Highlights: “The Man Without A Tan” // “Collaborations Don’t Work” // “Call Girl” // “Michael” //
“This Town Ain’t Big Enough For The Both Of Us”

THE GASLIGHT ANTHEM (Marquee, **)
Bio
: Jammer maar het is niet anders: sommige bands kunnen echt niet kiezen. We lezen in de bio van dit gezelschap dat ze een jaar of tien geleden geboren zijn in de punkscene van New Jersey, terwijl ze thuis heimelijk naar platen van Bruce Springsteen luisterden. Geen van beide inspiratiebronnen heeft uiteindelijk de bovenhand gehaald, maar dat bleek enig succes allerminst te hypothekeren. Een stuk of vijf albums in de running blijkt The Gaslight Anthem uitgegroeid tot een goed geoliede rockband die dankzij het afvijlen van de scherpe randjes ook in Europa middelgrote concerttempels vlotjes doet vollopen.
On stage
: Misschien kregen we één en ander toch wel verkeerd voorgespiegeld door FFS, en is het leven in de praktijk allerminst een pretje. Teddybeer-tegen-wil-en-dank Brian Fallon en zijn vier maats hebben dat maar al te goed begrepen, alleen, waar waren de songs die écht geloofwaardig getuigen over de dagdagelijkse miserie en overlevingsdrang in the American Heartland? In plaats daarvan kreeg het publiek een carriére overspannende selectie van steriele blue-collar rock voorgeschoteld die gemaakt is voor het soort stadions waar Foo Fighters sinds enige jaren kind aan huis zijn. Zijn we rouwig omdat de groep inmiddels heeft aangekondigd om voor onbepaalde tijd de gitaren aan de wilgen te hangen? Beluister hun (we wikken onze woorden) ‘interpretatie’ van
“The House Of The Rising Sun”  die ze zonodig ook in Kiewit moesten ophoesten, en oordeel zelf.
Highlights: “45” // “The ’59 Sound”

GOAT (Wablief?!, ****)
Bio
: Het leven van een recensent is soms bedrieglijk eenvoudig. Neem nu het Zweedse gezelschap Goat, waarvan we verder enkel kunnen melden dat de eerste reïncarnatie van de groep 30 tot 40 jaar geleden ontstond in het voornamelijk door voodoo worshippers bevolkte dorpje Korpilombolo. Namen en gezichten van bandleden blijven verhuld in een waas van mysterie, en hetzelfde kan worden gezegd over hun epische cocktail van wereldmuziek en West Coast psychedelica. Vreemde geit in de bijt of niet, het Amerikaanse SubPop label bleek voldoende gecharmeerd om het jongste Goat werkstuk ‘Commune’ wereldkundig te maken.
On stage
: Na de doortocht van The Germans bleek onze laatste afspraak met het experimentele discours van Mauro in de Wablief?! qua muzikale trip de alles overtreffende trap. Louter en alleen al visueel was dit een sterk geregisseerd totaalspektakel waarbij de voodoo maskerade van de zeven groepsleden, de kwistig geprojecteerde vloeistofdia’s en de traditionele danspasjes van de twee zangeressen als stukken van een veelkleurige puzzel perfect op hun plaats vielen. En het uitzinnige publiek, wel dat wou koste wat kost het einde halen van deze door hypnotiserende percussie en acid rock aangedreven tribal gathering. Enig minpuntje was dat een wild overstag gaande Mauro nergens te bekennen was, maar ach, de man had toen mogelijks al de handen vol om zijn collega Evil Superstars nog tot zaterdagnamiddag in het gareel te houden.
Highlights: “Words” // “Goatman” // “Gathering Of Ancient Tribes”

dag 4 – zaterdag 22 augustus 2015
POND (Club, ****)
Bio
: Oudere PP gangers opgelet, het betreft hier niet de creatieve heropstanding van het gelijknamige Amerikaanse fuzzrock trio dat in de 90ies een beetje furore maakte tijdens de nadagen van grunge gekte. Nee, deze Pond komt overgevlogen vanuit Perth, Western Australia en huisvest met gitarist Nick Allbrook en drummer Jay Watson twee (voormalige) leden van de meest gepushte band van 2015, Tame Impala. En meteen komt elke beetje muziekkenner er moeiteloos achter dat de ‘P’ in Pond staat voor ‘psychedelica’ en ‘pop’.
On stage
: Pond lijkt één van die zeldzame groepen die op het moment dat de doordeweekse ambtenaar aan zijn klokvaste lunchbreak toe is al met ongelooflijk veel goesting en branie op het podium staan. Bovendien bestaat het frivole viertal uit stuk voor stuk virtuoze muzikanten die op ingenieuze manier flarden dreampop, progrock en spacefunk integreren in hun neo-psychedelische basisformule alsof het niets is. De titel van de song in kwestie ontglipt ons even, maar er was zelfs een moment in de set waarop we in een kortstondig auditief visioen pakweg King Crimson, MGMT en Beach House hoorden rommelen in elkaars repetitiehok. En wat hebben we vandaag geleerd Chokri? Wel euh, dat het preventieve drugsbeleid op PP publiekelijk heeft gefaald, met oprechte dank aan Pond.
Highlights: “Waiting Around For Grace” // “Don't Look At The Sun Or You'll Go Blind”

TOXIC SHOCK (Wablief?!, ***½)
Bio
: Antwerpse thrashmetal bands en integere politici: je veronderstelt ergens wel dat ze bestaan, maar er in 1-2-3 een naam op kleven is een uitdaging. Voor alle duidelijkheid, Toxic Shock behoort tot de eerste groep en hun ster is rijzende. Wally, PC, DK, White en Wotte voor de vrienden verzekerden zich o.a. door een split 7’’ release met hun Amerikaanse genregenoten Iron Reagan intussen van behoorlijk wat buitenlandse aandacht, én kleurden dit jaar de affiche van Groezrock.
On stage
: Wat Mauro deed op vrijdag mocht Meuris nog eens overdoen op zaterdag: een ganse festivaldag lang zijn eigenzinnige goesting programmeren in de Wablief?! tent. We verdenken de hyperkinetische Limburger van veel goed en kwaad, maar niet dat hij The Dead Kennedys, Black Flag, Suicidal Tendencies en D.R.I. thuis of onderweg regelmatig heeft opstaan. Want ja, zó klonk dit vijftal uit ’t Stad wel. Het hielp alvast dat wij bovengenoemde bands regelmatig eens een draaibeurt gunnen om van dit oerdegelijke portie oldskool-hardcore-met-een-scheut-thrash te genieten, zeker als er eensklaps een Bad Brains cover (daar zijn ze weer) uit de losse pols wordt geschud en in “PMA” (Police Malfunction Attitude) de politiezone Hazodi te kakken wordt gezet. Besluiten doen we graag door ons welgemeend respect te betuigen aan de duchtig heen en weer marcherende frontman Wouter 'Wally' Verhaegen: de man kreeg vorig jaar nog een kanker diagnose te verwerken, maar zette in Kiewit toch maar mooi de beste cameo van een jonge Henry Rollins neer die we in jaren hebben gezien. Het opschrift ‘Not Afraid’ op zijn shirt mag dan wat vrijpostig ogen, in dit geval was de waarheid nooit dichterbij.
Highlights: “PMA” // “Monday Is Cancelled”

BENJAMIN BOOKER (Club, ***)
Bio
: Hoezo, de jeugd kent haar klassiekers niet meer? Deze 26-jarige zwarte bluesjongen alleszins wel, getuige het feit dat T. Rex, The Gun Club en Blind Willie Johnson regelmatig terugkerende antwoorden zijn wanneer in interviews naar diens inspiratiebronnen wordt gepeild. Het is bovendien allesbehalve een handicap dat de vanuit New Orleans opererende Booker goede maatjes is met Jack White, wat o.a. heeft geresulteerd in een paar redelijk straffe gezamenlijke jamsessies én een live plaat (vinyl only uiteraard) uitgegeven door White’s befaamde Third Man Records.
On stage
: Net als White is Booker geen spraakwaterval op het podium, maar waar zijn buddy dat doorgaans ruimschoots weet te compenseren door een breed muzikaal spectrum af te tasten viel Booker door zijn eenzijdige aanpak aanvankelijk wel wat door de mand. Geruggesteund door een powerhouse ritmesectie werkte de Amerikaanse belofte zich in een ijl tempo door een resem rauwe punky rockabilly en garageblues songs die net iets te snel inwisselbaar begonnen te klinken. Maar kijk, toen Booker overschakelde op een doorleefde interpretatie van de ruim één eeuw oude jazz/folk/bluegrass standard “Li'l Liza Jane” werden we al wat milder in ons oordeel. De jeugd kan niet zonder klassiekers, quod erat demonstrandum.
Highlights: “Violent Shiver” // “Li’l Liza Jane”

VIET CONG (Club, ****½)
Bio
: Achteraf is het makkelijk praten, maar deze vier Canadezen zijn de eerste om toe te geven dat ze iets meer subtiliteit aan de dag hadden kunnen leggen bij het verzinnen van een band naam. Soit, geen kat kon voorspellen dat de nieuwe groep die verrees uit de as van het gevierde indie gezelschap Women in no time zou uitgroeien tot één van de meest gehypte bands van 2015. We weten al langer dat hypes in muziekland verdacht veel gemeen hebben met verkiezingsbeloftes, maar gun de titelloze debuutschijf van dit artrock kwartet toch maar een paar luisterbeurten om nadien vast te stellen dat een eindejaarslijstje zonder Viet Cong niets minder dan een schromelijke vergissing zou zijn.
On stage
: Was Viet Cong dit voorjaar reeds outstanding in De Kreun, dan dient hun doortocht in Kiewit als gewoonweg verbluffend te worden bestempeld. Merkwaardig toch, dat de zeven songs die het talrijk aanwezige publiek in de Club voor de kiezen kreeg -waarvan net geen half dozijn uit die fameuze debuutplaat- makkelijk afkomstig konden zijn van evenveel verschillende bands. Terwijl de eerste splinterbom “Silhouettes” het beste van Joy Division en Bloc Party liet opborrelen ging “Bunker Buster” eerder grasduinen in de erfenis van Shellac en Bauhaus. Viet Cong’s ‘arty’ gehalte bereikte een hoogtepunt in “March Of Progress” waar achtereenvolgens een flard uit de Warp catalogus, The Beach Boys en The Shins met de nodige branie aan elkaar werden genaaid. Piéce de resistance was ook nu weer de ijzingwekkende afsluiter “Death”, een epische brok nowave noiserock die als een langzaam tot eruptie komende vulkaan na een kwartier afklokte. Zoveel artistieke vrijheid bleef natuurlijk niet zonder gevolgen. Een deel van het publiek trok voortijdig naar de toog, met of zonder het besef dat ze in de persoon van Mike Wallace hier net de beste drummer van PP15 aan het werk hadden gezien.
Highlights: “Silhouettes” // ”March Of Progress” // “Bunker Buster” // “Continental Shelf” // “Death”

CONDOR GRUPPE (Wablief?!, ***½)
Bio
: Stijn Meuris heeft de reputatie om een veeleisende frontman te zijn, maar tegelijkertijd biedt het ook zo voordelen als je op de loonlijst van diens groep prijkt. Neem nu Kris Delacourt, een erg getalenteerde muzikant die niet enkel op  commando van de Limburgse wereldburger gitaar & toetsen verzorgt, maar ook zijn ding doet bij Condor Gruppe. Dat Meuris de touwtjes in handen had om de Wablief?! een ganse dag lang te vullen met talent van eigen bodem was dan ook niets minder dan een mooie opportuniteit voor dit exotisch klinkende gezelschap uit Antwerpen om in het jaar van hun bescheiden doorbraak één van ’s lands grootste festivals aan hun erelijst toe te kunnen voegen.
On stage
: Met zeven man was het podium aardig gevuld, en ja, die bleken echt wel allemaal nodig om de weelderig aangeklede nummers van Condor Gruppe ook live aan de man te brengen. Van enige muzikale navelstaarderij kon je dit Antwerps gezelschap overigens moeilijk beschuldigen: met spaghetti westernmuziek à la Morricone, John Barry soundtracks, surf, worldbeat, psychedelische jams en krautrock kwamen ingrediënten vanuit een trits verschillende genres aangewaaid. Let wel, hier stond geen inderhaast bijeengeraapt filmorkestje die de videoprojecties met fragmenten uit obscure B-films ter plaatse van een soundtrack kwamen voorzien. Neen, Condor Gruppe bleek live een ferm uit de kluiten gewassen retrorockband met beide voeten in het nu.
Highlights: “Ondt Blood” // “Dusty Fingers”

THE WAR ON DRUGS (Main stage, *****)
Bio
: Na de ellenlange tour ter promotie van het tweede War On Drugs album ‘Slave Ambient’ (’11) zat frontman Adam Granduciel met een langdurige post-adrenalin homecoming blues opgescheept. De Amerikaan besloot om niet gewoon thuis te zitten kniezen maar schreef in vier verschillende steden ‘Lost In The Dream’ bij elkaar, een plaat waarvan al snel duidelijk werd dat ie een modern classic zou worden. Check de end-of-year lijstjes van vorig jaar en probeer het tegendeel te bewijzen.
On stage
: Weinig bands slagen erin om binnen de 12 maanden te promoveren van de bescheiden Club naar de Main stage op PP, én dan en passant nog eens het beste optreden van de volledige driedaagse te serveren. Waarom deze doortocht van Granduciel & co nog meer vonkte dan vorig jaar hoor ik U vragen? Wel, omdat ‘Lost In The Dream’ zich best laat vergelijken met een cuvee die na een jaartje on the road inmiddels volledig uitgerijpt is. De epische grandeur van de songs, de zelfzekere Dylan-on-speed personificatie van Granduciel, en de ongelooflijk hechte groep met de trefzekere motorik krautrock beat van drummer Charlie Hall als kloppend hart: kortom, geen enkele andere band op PP15 kwam zo akelig dicht bij de perfectie.
Highlights: “Under The Pressure” // “An Ocean In Between The Waves” // “Burning” // “Red Eyes” // “Disappearing”

EVIL SUPERSTARS (Marquee, ****)
Bio
: Luc Nilis, Regi, én Evil Superstars: allen hebben ze Heusden-Zolder ooit op de wereldkaart gezet wegens bepaalde verdiensten waarover de meningen nogal uiteen liggen. Over één zaak betreffende de Superstars zijn de meeste van onze bronnen het echter wel eens: dit zijn met voorsprong de meest weirde winnaars ooit van Humo’s Rock Rally (editie ’94 alweer), die bovendien met Mauro Pawlowski en Tim Vanhamel twee van de kleurrijkste muziekambassadeurs van ons landje hebben gebaard. Erg uiteenlopende figuren, dat wel, maar samen 30 PP kaarsjes komen uitblazen op een boogscheut van hun heimat, kijk dat vonden ze nu eens wel een leuke uitdaging.
On stage
: Intussen weten we al beter (zie o.a. de uitstekende affiche van Sonic City), maar de doortocht van Evil Superstars in de meest ‘succesvolle’ bezetting (Pawlowski - Vanhamel - Vandebroek - Requilé - Schroyen) werd door velen geanticipeerd als dé eenmalige reunie van het jaar. Eén en ander leverde de grootste media aandacht op waarvan Mauro & co ooit hebben mogen proeven, ja zelfs Marcel Vanthilt werd uit zijn Villa opgetrommeld om het vijftal met laaiend enthousiasme aan te kondigen. Nagenoeg niemand was zo naïef om een soort ‘best of’ van de Limburgers te verwachten, maar tussen alle gekte in kregen we toch de intro van “Satan Is In My Ass” en een witheet “B.A.B.Y.” als herkenningspunten geserveerd. En voor de rest? Een eigenzinnige selectie outtakes, B-kantjes en albumtracks waarbij de rauwe avant-blues van Captain Beefheart en een opgefokte Queens Of The Stone Age in overdrive al snel de overhand kregen. Alsof dat nog niet weird genoeg was kregen we video animaties met o.a. acrobatisch bewegende vrouwenbenen en doodshoofden, twee items die je ook wel eens op planeet Evil aantreft. Wacht, zei daar iemand ‘planeet’ zoals in “It’s A Sad Sad Planet”? Juist, die gedroomde afsluiter zorgde in de Marquee voor een uniek sing-along moment waar de generale repetitie van het Nationaal Zangfeest alleen maar kan van dromen.
Highlights: “1.000.000 Demons Can’t Be Wrong” // “Good News For Women” // “Darkagedisco” // “It’s A Sad Sad Planet”

TIGA (Dance Hall, ***½)
Bio
: De meningen liggen wat uiteen over de rol van Tiga James Sontag in de geschiedenis van de dance. De één vindt hem een ordinaire copycat, terwijl de ander hem als niets minder dan een pionier bestempeld. Dan maar terug naar de feiten, die leren ons dat de Canadees begin jaren ‘90 zowat eigenhandig de acid house in zijn thuisland importeerde, er de allereerste rave parties organiseerde én één van de eerste lokale techno platenzaken opende. Intussen kennen chillers aller landen Tiga als DJ, remixer, producer, vriend van de Dewaele Bros. én trotse maker van vette electrohouse schijven als ‘Sexor’ (’06) en ‘Ciao!’ (’09).
On stage
: Erg ‘Hot in Here’ was het toch niet in de bijna lege Dance Hall toen Tiga en zijn collega knopjesdraaier de eerste beats afvuurden. Maar wat wil je, het imago van de stijlvol gecoiffeerde Canadees in maatpak refereert dan ook sterk naar Gary Numan en John Foxx, twee onvervalste 80ies electropop iconen die hun beste werk afleverden in een periode toen van de gemiddelde Dance Hall bezoeker op PP nog geen DNA spoor te bekennen was. Ook qua sound knipoogt Tiga nog steeds erg nadrukkelijk naar dat decennium, dus kan je beslist van een uitdaging spreken wanneer je als prille veertiger tussen jong geweld als Gorgon City en Wilkinson staat geprogrammeerd. Geen nood, de tent liep geleidelijk aan toch redelijk vol toen bleek dat je ook op de tonen van campy en afgeborstelde electrohouse zoals het onlangs samen met Boys Noize ingeblikte “100” een feestje kan bouwen. Grappig trouwens om te zien hoe een deel van het jonge volkje plotseling een aha-erlebnis ervaring kreeg toen “Sunglasses At Night” (’01) weerklonk. Amai, is die gast al zó oud?
Highlights: “Bugati” // “100” // “Shoes”

TAME IMPALA (Marquee, ***)
Bio
: Net als Pond is Tame Impala van Australische makelij en worden ze gemakkelijkheidshalve in de neo-psychedelische hoek gestopt. In tegenstelling tot eerstgenoemde band is Tame Impala eerder een eenmans-studioproject, ontsproten aan het brein van de bangelijk perfectionistische Kevin Parker. Debuut ‘Innerspeaker’ (’00) zorgde dankzij de spacy mixkunsten van David Fridmann (ex-Mercury Rev) meteen voor een wereldwijd auditief orgasme, en alhoewel de gitaren intussen wat op de achtergrond waren geraakt kaapte ook opvolger ‘Lonerism’ (’12) vlotjes een aantal prijzen mee. Behalve indien U deze zomer op planeet Mars heeft doorgebracht is het genoegzaam bekend dat Parker intussen ook het bestaan van aalgladde disco heeft ontdekt, dat Tame Impala’s nieuwste worp ‘Currents’ heet en dat iedere hipster dit dé plaat van het jaar hoort te vinden.
On stage
: U merkt het al, met enige reservaties trokken we de tjokvolle Marquee tent in, maar middels de pompeuze opener “Intro” werden we toch al onmiddellijk op ons gemak gesteld. “Intro” is niet echt een nummer vanop ‘Currents’, maar in een uitgesponnen versie die status wel waardig én vooral één van de zeldzame keren dat Parker effectief de gitaar beroerde om de door synths opgetrokken wall of sound met wat extra punch te behangen. Ook de selectie uit de eerste twee platen was best genietbaar, ook al staken ze in een nieuwe outfit waarvan alle uitgerafelde draadjes netjes waren weggeknipt. Wanneer materiaal uit ‘Currents’ werd opgedist duurde het echter niet lang vooraleer Parker en zijn vier metgezellen vervelden tot een popgroep die disco, r&b en synthpop tot kunst probeerden te verheffen. Een zeldzame keer lukte dat aardig, zoals tijdens “Let It Happen”, maar meestal gleed de fusie tussen disco en psychedelica pijnlijk uit over zijn eigen oppervlakkigheid. De Darwin in ons voorspelt dat een Aepyceros melampus die meer bokkesprongen maakt dan goed voor hem is geen schijn van kans maakt in de evolutie, maar laat dat een boodschap zonder enig belang zijn voor de hipsters die begin volgend jaar Vorst Nationaal gewoon vlotjes doen vollopen voor Parker & co.
Highlights: “Intro” // “Let It Happen” // “Elephant”

ALT-J (Main stage, ****)
Bio
: Over de Mercury Prize editie 2012, zowat de meest prestigieuze muzikale onderscheiding aan de andere kant van het kanaal, werd langer dan normaal gepalaverd. Tot eenieders verrassing ging de beker toen niet naar de radiovriendelijke pop van Ben Howard, Michael Kiwanuka of Lianne la Havas maar wel naar het debuut ‘An Awesome Wave’ van het studentikoze kwartet Alt-J uit Leeds. Dat hun arty mix van folktronica en indiepop in weinig of niets lijkt op wat andere bands eerder hebben gedaan is in deze een compliment dat kan tellen. De band overleefde intussen de vrijwillige exit van bassist Gwil Sainsbury, getuige de evenwaardige opvolger ‘This Is All Yours’ die nog geen zichtbare sporen van creatieve bloedarmoede vertoont.
On stage
: Eerlijk waar, het heeft een beetje geduld gekost om te wennen aan de neuzelzang van frontman Joe Newman, maar eens voorbij dat punt blijkt Alt-J een groep die hun promotie van de Castello tent (PP12) naar de Main stage dit jaar dubbel en dik heeft verdiend. Netjes op een rijtje gepositioneerd en dicht tegen elkaar aan schurkend slaagde het vierkoppige gezelschap er wonderwel in om de intimiteit van een huiskamer te benaderen, maar voor alle zekerheid had de groep toch een extra lading stuiterende beats meegebracht om ook de laatste rijen van de goedgevulde weide gedwee te laten meewiegen. Voor een groep zonder uitgesproken imago die zich bovendien amper bezondigd aan gratuite oneliners wist Alt-J het publiek overigens vlotjes aan zich te binden. Meerwaardezoekers kunnen gerust zijn: artfolk for the masses, yes they can.
Highlights: “Fitzpleasure” // “Taro” // “Nara” // “Every Other Freckle”

RIDE (Club, ****½)
Bio
: Chokri & co hebben iets met reünies van legendarische shoegazers. Na My Bloody Valentine (PP09) en Slowdive (PP14) was het dit jaar de beurt aan Oxford’s finest Ride. Na vier platen, waaronder het lichtjes fenomenale ‘Nowhere’ (’90) en de puike opvolger ‘Going Blank Again’ (’92), konden spilfiguren Andy Bell en Mark Gardener niet langer door één en dezelfde deur. Bell stelde vervolgens zijn pensioenfonds veilig als bassist bij Oasis en Beady Eye, maar na de voortijdige euthanasie van die laatste groep had de veteraan plots de handen vrij om de jarenlange speculaties rond de wedergeboorte van Ride samen met zijn drie voormalige spitsbroeders in de praktijk om te zetten.
On stage
: Na 2min15sec, oftewel de precieze tijdsduur die de epische intro van “Leave Them All Behind” in beslag neemt, wisten we al dat de tweede doortocht van Ride op PP een memorable trip down memory lane zou worden. Ook de vrij kwiek ogende Bell herinnerde zich trouwens nog de editie van ’91 waar de toenmalige jonkies de affiche deelden met bandjes als Nirvana, Sonic Youth, The Pogues en Ramones. De trommelvlies strelende wall of sound, de vocal harmonies van Bell en Gardener en de kurkdroge ritmesectie: alle ingrediënten die Ride tot missing link maakte tussen My Bloody Valentine en de daaropvolgende Britpop generatie bleken een kwarteeuw na datum hun houdbaarheidsdatum amper te hebben overschreden. De groep ging bovendien wel erg diep in de plooien van de tijd gaan grasduinen en disselde daar maar liefst vijf nummers uit hun allereerste EPs op, en laat dat nu net de periode zijn waar wij het liefst worden aan herinnerd. Ride kwam, zag en overwon middels een begeesterende demonstratie van hun kunnen. Laat daar maar vlug nieuwe plaat van komen, denken we dan.
Highlights: “Leave Them All Behind” // “Polar Bear” // “Seagull” // “Drive Blind” // “Chelsea Girl”

UNDERWORLD (Dance Hall, ****)
Bio
: Invloedrijkste danceproject van de jongste twee decennia? Check! Is “Born Slippy” de populairste rave track ever? Check!
Stond Underworld in ’94 in de eerste (inderhaast geïmproviseerde) dance tent ooit op een Belgisch festival? Check! Verdienden deze Britten om 30 jaar PP met enige artistiek verantwoorde luister af te sluiten op de Main stage? Euh, ja natuurlijk check, maaaaaaaaaaar ‘Wat moeten we dan antwoorden aan de manager van Netsky?’ moeten Chokri & co zich toch enigszins vertwijfeld hebben afgevraagd. Ah, weet je, PP is er in de eerste plaats voor de jonge hipsters met beperkt muzikaal geheugen, dus dan boeken we toch gewoon de Dance Hall voor die ouwe jongens?
On stage
: No regrets, want net ver weg genoeg verwijderd van het volstrekt onschuldige Netsky circus stonden Karl Hyde en Rick Smith (naar we vermoeden vergezeld door Darren Price als tweede knopjesdraaier) geschiedenisles te doceren voor een bende niet altijd even frisse dertigers en veertigers. Fris en monter, dat was wel het minste wat je kon zeggen over de 58-jarige Hyde die, als ie even zijn maatje Smith niet aan het knuffelen was, met zijn donkere gedweeë stem moeiteloos het weinige stof van de Underworld legacy blies. Alle anthems in de set, die vooral uit ‘Dubnobasswithmyheadman’ (’93) werden geplukt, kregen bijna onhoorbaar een eigentijds randje mee waardoor een ‘golden years’ effect netjes uitbleef. Aan dit bpm tempo hadden de heren in tegenstelling tot hun jongere collega’s trouwens weinig of geen nood aan flashy visuals. De songtitels werden gewoon netjes geprojecteerd op een groot scherm, vooral handig als je memorie na 20 jaar en 3 dagen PP enige moeheid begint te vertonen.

Mea culpa, Chokri & co, vergeet het bovenstaande. Uit de bol gaan in een tent die gevuld is met leeftijdsgenoten op muziek die -naar analogie met classic rock- we zonder schroom kunnen bestempelen als ‘classic dance’, ja dát was nu eens een verjaardagskado dat kon tellen. Tot PP16 dus, en hopelijk staat die handtekening onder dat contract met Tool dan eindelijk in onuitwisbare inkt.
Highlights: “King Of Snake” // “Pearl’s Girl” // “Dirty Epic” // “Cowgirl” // “Rez”

Neem gerust een kijkje naar de pics van Lowlands 2015
http://musiczine.lavenir.net/nl/fotos/lowlands-2015/
Organisatie: Pukkelpop, Hasselt-Kiewit

Onze favoriete schijf van 2005 bleek precies dezelfde als die van het gezaghebbende indie-webzine Pitchfork en zelfs die van de Humo redactie. Om maar te zeggen,  ‘Illinois’ van de Amerikaanse indiefolk held Sufjan Stevens bleek een album dat door de brede indie gemeenschap werd geapprecieerd, en intussen de status van classic album heeft verworven. In de daaropvolgende tien jaar ondernam Stevens zowat alles behalve een vervolg maken op de weelderig georkestreerde liedjesplaat die ‘Illinois’ in wezen eigenlijk is: hij ging de elektronische weg op wat o.a. resulteerde in het project Sisyphus met Son Lux, hij bracht een 5CD box uit met herwerkte X-mas standards, en hij werd vriend des huizes bij The National en was van de partij op hun doorbraakplaat ‘High Violet’.
Het overlijden van zijn moeder Carrie in december ’12 bleek een emotioneel zware dobber voor de diepgelovige Stevens die hem ook op artistiek vlak zou tekenen. Het lange en moeizame verwerkingsproces mondde dit voorjaar uit in ‘Carrie & Lowell’, een verzameling sobere liedjes waarin hij de complexe relatie met zijn door alcohol, drugs, schizofrenie en bipolaire stoornissen geteisterde moeder en zijn stiefvader Lowell op onnavolgbare wijze beschrijft. In bepaalde muziekmedia wordt nu al gefluisterd dat ‘Carrie & Lowell’ dé plaat van het jaar wordt, waarmee precies één decennium na ‘Illinois’ voor Stevens de cirkel opnieuw rond lijkt.

Het gebeurt niet vaak dat Sufjan Stevens een Belgisch podium opneemt in zijn tourschema, en als dat dan al gebeurt dan verkiest ie steevast de intimiteit van een concert- of theaterzaal boven het rumoer van een festivaltent. Afgelopen donderdagavond was de Brusselse Bozar het toneel van een beklijvend concert van het Amerikaanse jochie met de eeuwige pet dat net 40 is geworden. Maar het moet gezegd, toch leken onze eerste indrukken meer op die van de ontgoochelde fan die tot zijn verrassing moest vaststellen dat Stevens de intimiteit van zijn recentste werkstuk grotendeels had ingeruild voor overdadige bombast.
Wat dat betreft ondergingen openers “Death With Dignity”, “I Should Have Known Better” en “Drawn To The Blood” live allen hetzelfde lot. Bij aanvang van elk van die nummers werden we wel nog telkens aan onze roodfluwelen zetel genageld door de fluisterende engelenstem van Stevens die enkel werd begeleid door wat akoestische instrumenten, maar gaandeweg werden knisperende beats, pompeuze synthpartijen en double-track vocals in stelling gebracht die de emotionele opbouw onnodig fnuikten. Dat multi-instrumentalist Stevens en zijn vier kompanen allen uitstekende muzikanten zijn werd op die manier wel snel duidelijk, maar een van emotie doorwrongen plaat als ‘Carrie & Lowell’ heeft in de eerste plaats nu eenmaal meer nood aan een ‘less is more’ invulling.
Door zijn metgezellen even wandelen te sturen tijdens “Eugene” schoot Stevens eindelijk een eerste keer raak. De strak geregisseerde show waarin groepsleden van het ene naar het andere instrument holden werd hier even opzij gezet ten voordele van de singer-songwriter in zijn puurste vorm. Even later deed hij dat nog eens over met de vooruitgeschoven single “No Shade In The Shadow Of The Cross”, deze keer subtiel aangevuld met backing vocals van nachtegaal Dawn Landes.
Doorheen gans het eerste deel van de set, en vooral tijdens die schaarse solomomenten, konden we ons niet van de indruk ontdoen dat Stevens erg gespannen leek. Voor wie de thematiek van de nummers kent is dit wel begrijpelijk, want om dit soort van hoogstpersoonlijke en ingrijpende levenservaringen publiekelijk te delen met een groep vreemden moet je als performer ergens proberen laveren tussen artistieke diepgang en innerlijke weemoed. De projectie van homevideo fragmenten vanaf zijn kindertijd tot aan het afstuderen op high school maakte het geheel zo mogelijk nog persoonlijker, maar tevens toch ook wat luchtiger.
Wat in het eerste half uur minder of niet werkte sloeg daarna vreemd genoeg wel aan. Zo kreeg het anders zo fragiele “Carrie & Lowell” een orkestraal kleedje aangemeten dat nu wel als gegoten zat. In “All Of Me Wants All Of You” wordt de onnatuurllijke relatie tussen moeder en zoon het meest treffend verwoord, want een zin als ‘You checked your text while I masturbated’ verzin je niet zomaar. Het nummer dreef voor de gelegenheid op een poppy discobeat waarbij een voorzichtig heupwiegende Stevens zich zowaar even in het decor van Top Of The Pops leek te bevinden. Atypisch, maar het werkte wel. “Vesuvius”, één van de zeldzame tracks uit de vorige wat moeilijk verteerbare studioplaat ‘The Age Of Adz’ (’10), kreeg een progrock injectie die ons deed herinneren aan de hoogdagen van Genesis. De groep had het toppunt van haar neo-psychedelisch kunnen toen nog niet bereikt, dat was weggelegd voor het afsluitende “Blue Bucket Of Gold” waar Pink Floyd en Air de handen in elkaar sloegen om met een apocalyptische soundclash de traumatische jeugd van Stevens definitief naar het verleden te katapulteren. Het publiek bleef eerst wat verweesd achter, maar veerde luttele seconden later toch snel recht om het Amerikaanse gezelschap op een staande ovatie te trakteren.
Bij aanvang van de bissen bleek Stevens een onwaarschijnlijke metamorfose te hebben ondergaan. De eeuwige baseball pet en de jongensachtige glimlach waren terug, én voor het eerst die avond wisselde hij een woord met het publiek.
Terwijl het eerste deel van de set bijna integraal aan de nieuwe plaat werd gewijd kreeg het publiek nu nog een aantal oldies kado in een zichtbaar erg ontspannen sfeer. Met drie nummers spande ‘Illinois’ hier terecht de kroon. Niet dat we afbreuk willen doen aan de globale prestatie van Stevens & co, maar na anderhalf uur episch experiment klonk de kinderlijke eenvoud van “Concerning the UFO Sighting Near Highland, Illinois” en “John Wayne Gacy, Jr.” als een echte verademing. Tijdens het vanop ‘Michigan’ (’03) geplukte “For the Widows in Paradise, For the Fatherless in Ypsilanti” haalde Stevens zijn banjo boven, alleen een knetterend kampvuur ontbrak nog op dit oerdegelijke staaltje Amerikaanse folk.
Tijdens de ultieme afsluiter “Chicago” bekende Stevens ‘I made a lot of mistakes, in my mind, in my mind’. Een foute keuze is ook een keuze, denken we dan.

 Sufjan Stevens schuwde vanavond het risico niet: wat niet werkte maakte ons nieuwsgierig naar het waarom, terwijl in wat wel aansloeg de man een klasse apart blijkt te zijn. Het piekeren over dat eindejaarslijstje kan beginnen.

Organisatie: Bozar + Ancienne Belgique, Brussel

maandag 08 juni 2015 01:00

Reo Rock 2015 – Teenage Kicks!

Reo Rock 2015 – Teenage Kicks!
Reo Rock 2015
Reo Veiling
Roeselare
2015-06-06
Geert Huys

Waren we afgelopen weekend getuige van de aangekondigde dood van een sympathiek festival? Laat ons hopen van niet, want de kleine duizend -in plaats van de verhoopte 2000- man die zaterdag de weg vonden naar de REO veiling in Roeselare waren collectief getuige van hoe Reo Rock zichzelf tijdens deze vierde editie althans op muzikaal gebied ruimschoots overtrof.

Voor het eerst lonkte de organisatie wel erg nadrukkelijk over de landsgrenzen bij het ineen knutselen van de affiche. Eén en ander resulteerde in het binnenhalen van vier buitenlandse acts, maar als het even kan krijgen jonge honden met West-Vlaamse roots elk jaar de twijfelachtige eer om het Reo Rock publiek op te warmen. De potige retrogrunge van Sinrise en de behoorlijk uit de kluiten gewassen stoner rock van King Hiss deden dat met verve, maar net zoals vele vaderlandse bands laven ze zich te nadrukkelijk aan de nalatenschap van hun inspiratiebronnen om écht te imponeren. Hetzelfde kan overigens gezegd worden van John Coffey, een Nederlands vijftal dat al een klein decennium lang probeert om niet als een politiek correcte rip-off van de Zweedse hardcore punkvernieuwers Refused te klinken.

Derry’s finest The Undertones stonden vervolgens blijkbaar te popelen van ongeduld om -dik een kwartier vroeger dan voorzien- nog maar eens te bewijzen wie de belangrijkste groep ever uit Noord-Ierland is. Weinig bands overleven het vertrek van hun iconische frontman, maar toch is er geen hond die zich anno 2015 nog afvraagt hoe het nog zou zijn met Feargal Sharkey. Met ene Paul McLoone heeft de groep immers al 15 jaar een evenwaardige vervanger in de rangen die gewoon geboren is om rond te hossen op een podium. Met tongue-in-cheek humor, foute danspasjes en theatrale grimassen kreeg hij het publiek al vlug op zijn hand terwijl zijn vier maatjes zich met een rotvaart doorheen de set ploegden.
Op het eerste zicht lijken The Undertones gewoon een bende overjaarse kwajongens met simpele liedjes over boys and girls. In werkelijkheid zijn het ware meesters in beknoptheid wiens teksten vol dubbele bodems en zelfspot steken. De meeste van die songs zijn trouwens uit de pen gevloeid van de tengere broertjes O’Neill wiens strakke gitaarlijntjes telkens weer de lont aan het vuur staken.
We zijn een dikke vijf minuten ver in de set en het publiek heeft met “My Perfect Cousin”, “I Gotta Getta”, en “Here Comes The Summer” Ramones-gewijs reeds drie klassiekers achter de kiezen. En op een paar recentere nummers na, waaronder de op Record Store 2013 uitgebrachte single “Much Too Late”, bleef het een uur lang maar poppunk evergreens regenen. Wie in detail over de volledige setlist wil gaan grasduint beter nog eens door de eerste twee platen van de Noord-Ierse lads. En omdat jullie aandringen, tenslotte nog een aantal highlights: “Teenage Kicks”, “Jimmy Jimmy”, “Top 20”, “Family Entertainment” en “Get Over You”.

Ze bestaan intussen bijna een kwarteeuw en kunnen zonder schroom de pioniers van de Nederlandse indie scene worden genoemd: zelfs in een notendop klinkt de bio van Bettie Serveert al bepaald indrukwekkend. Frontvrouw Carol van Dyk draagt in Roeselare dan wel een T-shirt van Joy Division, al 10 albums lang knipogen de songs van Bettie Serveert eerder naar The Velvet Underground, Throwing Muses en Neil Young & Crazy Horse.
Met verder ook nog oerleden Peter Visser (gitaar) en de immer cool ogende Herman Bunskoeke (bas) in de rangen én aangevuld met de zoveelste (nieuwe) drummer Jaap Molenaar gooide de groep zich vol overgave in een moeilijke strijd. Moeilijk maar ook moedig, want tijdens het eerste halfuur waren amper crowdpleasers te herkennen en teerden de noorderburen vooral op de adrenaline kick die ook op hun twee recentste platen uitdrukkelijk komt bovendrijven.
De Betties klonken zowaar als een volbloed rechttoe rechtaan rockband op het brutale “Deny All”: Reo Rock lustte er wel pap van en gaf de Nederlanders het krediet waar ze recht op hebben.
En uiteraard zijn van Dyk & co het aan zichzelf verplicht om een paar nummers uit hun debuut en instant Nederpop classic ‘Palomine’ (’92) te serveren. Behalve de rustige titelsong halen ook het aan The Dream Syndicate schatplichtige “Balentine” en dé hit van 80 jaar geleden (dixit gitarist Visser) “Kid’s Allright” de setlist. Het zijn songs die ondanks hun gezegende leeftijd nog steeds met panache de weinig gezellige REO veilingzaal werden in geslingerd.
Kortom, de passage van Bettie Serveert in Roeselare was meer dan een vrijblijvende déjà vu én maakte de artistieke bloedarmoede in de generatie post-Bettie gitaarbandjes van boven de Moerdijk nog maar eens pijnlijk duidelijk.

Ook The Stranglers moeten het al enige tijd zonder oorspronkelijk boegbeeld stellen. Anders dan bij The Undertones echter is het fanlegioen sinds de afzwaai van Hugh Cornwell intussen verdeeld in twee kampen. In het pre-Cornwell kamp oogst huidig zanger Baz Warne - ooit nog aan de slag bij The Toy Dolls - behalve een opgestoken middelvinger verder maar weinig sympathie. Alle vooroordelen daargelaten, in Roeselare maakte de man een meer dan behoorlijke beurt. Tijdens openers “Toiler On The Sea” en “(Get A) Grip (On Yourself)” etaleerde Warne meteen dat tikje brutaliteit en arrogantie die The Stranglers anno 2015 nodig hebben om als progpunk instituut nog geloofwaardig over te komen. Eigenaardig genoeg werd Cornwell enkel gemist bij de trage nummers, zoals het Top Of The Pops walsje “Golden Brown” en publieksfavoriet “Always The Sun”, die voor kale knikker Warne weinig meer dan verplichte kost bleken.
Uit de oorspronkelijke bezetting staan tegenwoordig enkel nog Jean-Jacques Burnel (63) en Dave Greenfield (66) op de planken. Dankzij beide éminences grises blijft de groep toch de nodige authenticiteit uitstralen, want net Burnel’s grommende bas en Greenfield’s van Ray Manzarek geleend orgeltje vormen de ruggegraat van zowat elk Stranglers nummer. Anderzijds deed de groep haar best om zich niet louter als nostalgie act te profileren. Een half dozijn nummers werd immers geplukt uit de jongste drie studio platen, waarmee de vier men in black duidelijk te kennen gaven dat ook in post-Cornwell tijdperk de creatieve vonk nu en dan nog eens overslaat. De frisse Britpop van “Time Was Once On My Side” en het door Burnel gedeclameerde “Freedom Is Insane” pasten wonderwel in de waardig ouder worden strategie van de band. Van oudjes gesproken, die waren er in overvloed aan het eind van de set met “Duchess”, “Hanging Around” en het ultieme bisnummer “No More Heroes”.
De live reputatie van The Stranglers is tegenwoordig even onvoorspelbaar als de oneliners van Bart De Wever, maar vanavond bewezen de veteranen dat ze evengoed de rol van headliner op een middelgroot festival kunnen waarmaken.

No more Reo Rock in 2016? Laten we het bij een flauwe woordspeling houden die hopelijk ver van de waarheid verwijderd is.

Neem gerust een kijkje naar de pics
http://musiczine.lavenir.net/nl/fotos/reo-rock-2015/
Organisatie Reo Rock , Roeselare

Het zal de man in kwestie ongetwijfeld worst wezen, maar we gunnen Kevin Morby met alle plezier een lidkaart van ‘The Next Bob Dylan Club’. Nochtans, zijn bio laat vermoeden dat deze 27-jarige Amerikaan eerder op weg was om een indie held in de marge te worden. Zo beroerde hij ooit een paar albums lang de bas bij het psychfolk gezelschap Woods, en hield hij samen met Cassie Ramone (ex-Vivian Girls) het garagerock combo The Babies boven de doopvont. Sinds zijn verhuis van Brooklyn naar Los Angeles lijkt de traditionele singer-songwriter in Morby echter de overhand te krijgen, en heeft de jongeling met ‘Harlem River’ (‘13) en ‘Still Life’ (’14) twee uitmuntende liedjesplaten uit die vlotjes hun weg naar diverse eindejaarslijstjes hebben gevonden.

En de knipoog naar Dylan dan? Wel, die zit verscholen in zowat alles: Morby’s lichtjes nasale stem, teksten over De Grote Thema’s liefde, leven en dood, en ja zelfs muzikaal knipoogt de jonge Amerikaan geregeld naar ‘Highway 61 Revisited’ en ‘Blonde On Blonde’. Wie afgelopen zondagavond door een zee van uitgelaten Buffalo supporters toch zijn weg vond richting De Charlatan kan getuigen dat daar geen woord van gelogen is.
Nee, het is geen flauwe woordspeling, maar toen Morby en zijn twee metgezellen Meg Duffy (gitaar/bas) en Justin Sullivan (drums) “The Dead They Don’t Come Back” inzetten moesten we spontaan denken aan een ander trio met Dylan fixatie: Grant Lee Buffalo. Genoeg namedropping nu, want Morby had aan amper een uurtje genoeg om te bewijzen dat hij veel meer is dan een copycat. Het opvallendste bewijs hiervan leverde het jonge talent af met het titelnummer uit zijn solo debuut ‘Harlem River’, een ellenlang stuk alt.country dat dankzij een repetitief gitaarmotiefje de Gentse muziekkeet in no time in een broeierige en trancy atmosfeer wist onder te dompelen.
Ook op Morby’s jongste worp ‘Still Life’ staan een aantal onvervalste oorwormen die in een ideale wereld daily rotation op StuBru en Radio 1 verdienen. “All Of My Life” is niet enkel een even simpel als bloedmooi liefdesliedje, maar tevens één van de beste abstracties ooit van een cleane Pete Doherty. Morby’s indie roots werden dan weer bloot gelegd tijdens het rafelige “Motors Running”, inclusief een knipoog naar The Feelies. Dat Morby ook op zijn dooie eentje kan scoren bewees hij tijdens het indringende “My Name”, een vergeten non-album single die naast Dylan ook Cohen voor de geest brengt. Het publiek was onder de indruk en beperkte zich tot een respectvolle stilte … Helaas hadden de feestvierende Buffalo’s next door dat anders begrepen.

Morby en band kregen genoeg handjes op elkaar voor één encore. “Parade” is een gezapig vertellement in typische Dylan stijl waar de grootmeester zelf tegenwoordig niet meer toe in staat lijkt. Kevin man, vergeet gewoon die lidkaart, en take your chances. Eén telefoontje naar Robbie Robertson of Daniel Lanois, en de weg naar eeuwige roem ligt open.

Organisatie: Democrazy, Gent

Les Nuits Botanique 2015 – Adrian Crowley – Benjamin Clementine : hoog niveau !
Les Nuits, Botanique 2015
Botanique (Chapiteau)
Brussel
2015-05-09
Geert Huys


Met een eclectische mix van aanstormend talent en oude bekenden trekt ‘Les Nuits’ naar goede gewoonte het Belgische festivalseizoen op gang.
Op de unieke locatie in de feeëriek verlichte Botanique, waar voor de gelegenheid ook een extra concerttent (de Chapiteau) vakkundig tussen de strak geschoren coniferen werd neergeplant, is de zomerse sfeer bovendien nooit ver weg.

Op de eerste volwaardige festivaldag kreeg Le Chapiteau drie heren over de vloer die elk op hun eigen manier de definitie van het wat saaie begrip ‘singer-songwriter’ een vernieuwende invulling gaven. De Belgische opener Le Colisée doet naar men zegt leuke dingen met folk en afrobeat, maar de man stond net iets te vroeg geprogrammeerd om daar getuige van te zijn.

Fast forward dus naar Adrian Crowley, een 47-jarige Ier die in eigen land de muzikale onderscheidingen aan elkaar rijgt maar aan de overzijde van het kanaal pas recent is komen boven drijven. Wie ’s mans jongste twee albums ‘I See Three Birds Flying’ (‘12) en ‘Some Blue Morning’ (‘14) vooral weet te pruimen vanwege de weelderige strijkersarrangementen was misschien wel wat verrast of ontgoocheld toen Crowley moederziel alleen op de bühne verscheen. De Ier had middels een loop pedaal gekoppeld aan een laptop echter een economische manier bedacht om de afwezigheid van medemuzikanten ruimschoots te compenseren. Het bleek een geniale zet, want de songs kropen zo mogelijk nog dieper onder de huid dan op plaat.
Crowley’s muzikale handelsmerk heeft al eerder deuren geopend en zalen doen vollopen voor Leonard Cohen, Bill Callahan (Smog) en Richard Hawley: een gebiedende bariton die zich uitsluitend leent voor melancholische en intrieste songs. De combinatie met loops en een breed uitwaaierende gitaar op “Fortune Teller Song” en “Red River Maples” knipoogde hierbij naar de mistroostige ambient folk van Talk Talk, en toen de Ier tijdens het breekbare “Golden Palominos” plaats nam achter een krakkemikkig orgeltje noteerde ondergetekende prompt Robert Wyatt als onmiskenbare invloed.
Crowley had gelukkig ook een dosis sarcasme in de aanbieding. Hij eindigde de set met de verontschuldiging ‘I have only sad songs left’, én de vraag of ie een foto mocht nemen van het publiek als zoethoudertje voor zijn zoon die zich toch meer en meer vragen begint te stellen bij het eigenaardige beroep van zijn pa. Enig minpuntje van de set? De drie kwartier waren zo om zonder dat we er erg in hadden.

Dé reden waarom de organisatoren vanavond het bordje ‘complet’ mochten bovenhalen was de komst van Benjamin Clementine (zie pics homepag) . Geboren in London maar sinds enige jaren verkast naar Parijs wist deze 26-jarige muzikale zonderling sinds zijn opmerkelijke verschijning in Later… with Jools Holland zich in no time in de schijnwerpers te werken. Op zijn dit voorjaar verschenen debuut ‘At Least For Now’ profileert Clementine zich als een soulman. Voor alle duidelijkheid: met de 2+1 gratuite wegwerpsoul van fout gecoiffeerde posterboys als Sam Smith of John Newman, of de retrosoul à la Charles Bradley of Ben l’Oncle Soul heeft Clementine bijzonder weinig affiniteit. De ranke kleurling is een autodidact die uit de muzikale erfenis van drama queen Nina Simone, meesterpianist Eric Satie en drag queen Anthony Hegarty een eigen geluid weet te puren, én met die onwaarschijnlijke combinatie tegenwoordig volle zalen trekt.

Niet enkel via zijn muziek maar ook met het typetje dat hij vertolkt is Clementine een welgekomen zonderling temidden de huidige eenheidsworst van nieuw talent. Steevast getooid in een lange zwarte trenchcoat, zonder schoeisel, én gewapend met een door merg en been snijdende spinto tenor greep hij de integrale tent meteen bij de keel met “Condolence” en “I Won’t Complain”. Clementine koos live resoluut voor een minimale aanpak met een gitzwarte Yamaha C7 piano als voornaamste bondgenoot. Occasioneel kreeg hij het gezelschap van een jonge celliste die ’s mans songs zo mogelijk nog wat bombastischer uit de hoek deden komen.

Toegegeven, de crossover tussen hardsoul, croonerjazz, spoken word en ja zelfs opera vergt veel van de luisteraar, en is niet de cup of tea waar ondergetekende dagelijks zou aan nippen. Clementine is echter een rasperformer wiens oprechte en bijwijlen ronduit hilarische nonchalance we erg kunnen smaken, en toegegeven, het Radio 1 hitje “Nemesis” is gewoon een onweerstaanbare oorworm die de prille John Legend nooit uit zijn pen kreeg. Wie het bovendien aandurft om “River Man” van Nick Drake als encore te vertolken zonder ook maar een zweem van heiligschennis kan op onze levenslange sympathie rekenen.

Als dit niveau tien dagen lang wordt aangehouden dan leggen de samenstellers van Les Nuits de lat meteen wel erg hoog voor de rest van het seizoen. Chokri & co, jullie zijn aan zet.

Organisatie : Botanique, Brussel (ikv Les Nuits Bota 2015)

GoneWest 2015 – Daniel Lanois - De dunne lijn tussen herkenbaarheid en experiment
Daniel Lanois
Memorial Museum Passchendaele 1917
Zonnebeke
2015-04-25
Geert Huys


Met een anti-oorlogsfilosofie als rode draad kijkt GoneWest verder dan de West-Vlaamse provinciegrens om de artistieke herdenking van 100 jaar Groote Oorlog ook op muzikaal vlak kracht bij te zetten. Na eerdere performances van o.a. John Cale en Einstürzende Neubauten werden afgelopen weekend The Veils (een band met Nieuw-Zeelandse roots) en de Aboriginal artiest Gurrumul uitgenodigd naar het Memorial Museum Passchendaele 1917 in Zonnebeke n.a.v. ANZAC day. Downunder is 25 april met name één van de belangrijkste historische herdenkingsdagen, nl. de dag waarop de betrokkenheid van het Australian and New Zealand Army Corps (ANZAC) in WOI een feit werd. Tevens werd de Canadese meesterproducer en gevierd studiomuzikant Daniel Lanois overgevlogen om te herinneren dat zijn strijdende landgenoten precies 100 jaar geleden voor het eerst met gifgas werden geconfronteerd.

Er was zaterdagavond nog opvallend veel plaats in de witte concerttent die op het kasteeldomein van Zonnebeke was neergepoot, maar zij die er bij waren kunnen getuigen van een ronduit verbluffend concert. Dat Daniel Lanois naast een gerenommeerde knoppendraaier (U2, Dylan, Gabriel, Young, Harris, anyone?) ook een begenadigd songwriter én een Les Paul virtuoos is wisten we al. In het gezelschap van voormalig Mother Superior en Rollins Band gitarist Jim Wilson, voor de gelegenheid overgeschakeld op bas en backing vocals, en de amper 15 (vijftien!) lentes tellende drummer Kyle Crane oversteeg Lanois echter ook nog eens zijn eigen muzikaal aura. Ei zo na werd niet de 63-jarige Canadees zelf maar wel de bijna een halfeeuw jongere Crane trouwens de ster van de avond. Door technische finesse en subtiele virtuositeit te combineren klonk het jonge talent niet enkel verbluffend, ook waren zijn drumkunstjes visueel danig aantrekkelijk dat we Lanois soms uit het oog verloren.

Het driekoppige gezelschap had een erg gevarieerde set voorbereid waarin de Canadese muzikale duizendpoot steeds verder afweek van de platgetreden paden naarmate de avond vorderde. Het publiek dat Lanois vooral kent van zijn eerste soloplaat ‘Acadie’ (’89) werd eerst op haar wenken bediend. Door fraaie herwerkingen te verkiezen boven de radiovriendelijke originals vermeed de Canadees bewust de indruk dat tijdens het eerste kwartier een obligate ‘best of’ werd geserveerd. Het bekendste nummer vanop die tijdloze eerste worp, “Jolie Louise”, stak helemaal voorin en was een aanvankelijk zelfs onherkenbaar doordat Lanois er een speelse skabeat had doorgeweven. Het langzaam aanzwellende “Still Water” tekende al snel voor een eerste hoogtepunt dankzij de Les Paul van Lanois die zich comfortabel tussen de breed uitwaaierende sixstrings van The Edge en Neil Young bleek te nestelen. Ook “Under A Stormy Sky” had een remake ondergaan, dit keer richting huppelende honky-tonk. Even later zou het rijtje memorabele songs uit die fameuze eerste plaat ook nog worden aangevuld door het broeierige “The Maker”.
Net als zijn collega’s die werden uitgenodigd op ANZAC Day kreeg ook Lanois de opdracht om een nummer speciaal voor de herdenking te componeren. Eén en ander resulteerde in de “Memorial Symphony” waarbij Lanois zich kon uitleven op zijn eerste muzikale liefde, de pedal steel. Op zich was het nummer niet bepaald spectaculair of vernieuwend te noemen, maar in combinatie met de unieke Memorial Museum locatie waar 100 jaar geleden honderdduizenden soldaten zinloos sneuvelden én de beklijvende projectie van een kortfilm over hoe een koppel uiteen werd gerukt tijdens de oorlog mistte het doel niet. Dit was bezinning pur sang, en het zoveelste hoogtepunt in de reeks GoneWest evenementen.

Het tweede deel van de set werd door Lanois aangekondigd als ‘bringing the studio to the stage’, en dat bleek een verrassing van formaat, maar dan van de aangename soort. Wie de Canadese studiorat ook de jongste jaren is blijven volgen weet immers dat de man een buitengewone liefde voor elektronische muziek en samplingtechnologie heeft ontwikkeld. Het is een evolutie die Lanois geen laaiende platenrecensies, laat staan airplay heeft opgeleverd, maar in Zonnebeke dwong hij met een aantal fragmenten uit zijn recentste volledig instrumentale album ‘Flesh And Machine’ niets minder dan respect af. Met hulp van een vierde man, geluidsingenieur Wayne Lorenz, tastten Lanois & co het volledige spectrum af tussen postrock en triphop (“
Sioux Lookout”), dub en freejazz (“Burning Spear”), en wereldmuziek en soundscapes (“Senegal”). Begeleid door vakkundig in elkaar geknutselde visuals beroerden Lanois, Wilson en Lorenz een arsenaal aan electronische spielereien waarvan we U de naam schuldig moeten blijven, hierbij steevast op de huid gezeten door het virtuoze piepkuiken Crane op drums. Het ultieme staaltje van zijn kunnen leverde deze laatste af tijdens “Opera”, waar hij de geluidscollage van zijn broodheer op hol liet slaan middels een jachtige drum’n’bass beat.
Tijdens de encores bleven Lanois en zijn metgezellen de instrumentale kaart trekken, met als ultieme toegift een door Leonard Cohen gedeclameerd gedicht dat door bijpassende soundscapes en visuals het gevoel van bezinning compleet maakte.

Meestal blijven ze in de kast, en hoogstens één keer per jaar halen we ze enigszins aarzelend maar wel overdacht toch boven: de superlatieven. Dat er een Groote Oorlog voor nodig was blijft onvergeeflijk, maar dat Lanois & co hierdoor de kans kregen om herkenbaarheid en experiment vanavond op majestueuze wijze met elkaar te verzoenen is zonder meer onuitwisbaar.


Meer info www.gonewest.be

Neem gerust een kijkje naar de pics
http://musiczine.lavenir.net/nl/fotos/the-veils-25-04-2015/
http://musiczine.lavenir.net/nl/fotos/daniel-lanois-25-04-2015/


Organisatie: GoneWest + Festival Dranouter

Bijna 30 jaar nadat hij Prong ergens in een New Yorkse achterbuurt boven de doopvont hield, moet frontman Tommy Victor ongetwijfeld toch met enige weemoed terugdenken aan diens gloriedagen tijdens de jaren ’90. In de eerste helft van dat decennium was dit powertrio niet enkel een graag geziene gast in haar natuurlijke niche -lees: het betere metal festival-, maar evengoed maakte de band toen moeiteloos de oversteek richting Pinkpop of Pukkelpop. Crossover in de echte betekenis van het woord dus.
Fast forward naar 2015, en we zijn eerlijk gezegd wat pessimistisch over de onuitwisbaarheid van Prong’s muzikale sporen in Belgenland. Dat de groep nog steeds in geen mijlen te bekennen is in StuBru’s Zwaarste Lijst kan je met veel goodwill een veeg teken noemen, maar dat een sympathieke club als De Kreun het bordje ‘uitverkocht’ niet mag bovenhalen wanneer de drie Amerikanen er op een kermiszondag het lentestuifmeel van de trommelvliezen komen blazen , baart ons al meer zorgen.

Dat Tommy Victor er na drie decennia echter nog steeds staat , heeft hij grotendeels aan zijn enthousiasme en gretigheid te danken, en ook al lijkt de rest van de zaal niet volledig gevuld, zolang hij de eerste rijen kan ophitsen lijkt de man zichtbaar tevreden. Bovendien verkeert Prong de jongste tijd in een wel erg creatieve bui. Vorig jaar verscheen nog het prima ‘Ruining Lives’, wiens stuiterende titeltrack de set in Kortrijk op gang mocht blazen, en nu al is er de opvolger in de vorm van het coveralbum ‘Songs From The Black Hole’.
Als voormalig geluidsman van hét punkhol bij uitstek CBGB zag een jonge Victor medio jaren ’80 zowat elke band met naam en faam in de hardcore scene passeren, en met dit in Berlijn ingeblikte album lijkt de veteraan een persoonlijke tribute aan zijn jeugdhelden te willen betuigen. De Kreun rook dan ook heel even naar New York toen trashy interpretaties van Bad Brains’ “Banned in DC” en Black Flag’s “The Bars” het jonge grut inspireerde tot het betere beukwerk in een spontaan gevormde moshpit.
Dé band die echter meest bepalend is geweest tijdens de adolescentie van Prong moeten we aan de andere kant van de grote plas zoeken.
Volgens Victor is Killing Joke met voorsprong zijn alltime favourite band, en dat zette Prong vanavond nog eens overtuigend in de verf met een getrouwe versie van “Seeing Red” uit het titelloze comeback album van hun inspirators uit ‘03.
Prong een ganse avond in de rol van coverband aan het werk zien zou niet eens zo’n gek idee zijn als je weet dat er op ‘Songs From The Black Hole’ ook nog hommage wordt gebracht aan o.a. Hüsker Dü, Butthole Surfers, Fugazi en ja zelfs Neil Young, maar dat zou de erfenis van Victor toch enigszins geweld aan doen. Het duurde dan ook niet lang of er werd een sixpack stone cold classics opengetrokken uit zowat alle tijdsgewrichten en subgenres waarin Prong brokken heeft gemaakt.
“Beg To Differ”, “Unconditional” en “Lost and Found” stammen uit de tijd dat de band het begrip crossover metal van een nieuwe definitie voorzag, wat hen even later overigens tot vaste klanten van MTV’s Headbangers Ball zou maken. De oorspronkelijke versies van “Another Wordly Device”, “Whose Fist Is This Anyway?”, “Snap Your Fingers, Snap Your Neck” uit het opus magnum ‘Cleansing’ (‘94) en het titelnummer uit ‘Rude Awakening’ (‘96) kregen door sterproducer Terry Date destijds een industrial randje aangemeten, maar ook zonder die studio spielerei blijven het retestrakke anthems die gevoelstemperatuur en polsslag simultaan de hoogte injaagden.
De beperkte bloemlezing uit de platen die Victor in een steeds wisselende bezetting opnam na de reunie van Prong begin jaren ’00 liet alweer een ander geluid horen, dit keer richting melodieuze trashmetal.
“Power Of The Damager” en “Revenge...Best Served Cold” uit de Prong v2.0 albums scoorden ei zo na de brutaalste riffs van de avond, in hoofdzaak de verdienste van de virtuoze vingervlugheid van een onvermoeibare Victor. Toen de voorste rijen even naar adem hapten in de bloedhete zaal , was de frontman er als de kippen bij om wat olie op het vuur te gieten. “Are you tired already?” klonk het provocerend, want als er iets is wat Victor haat als de pest dan is het wel een mak publiek.
Zoveel interactie er is met zijn fans, zo weinig gebaren heeft Victor nodig om zijn twee kompanen in de pas te laten lopen. We hebben Prong de afgelopen twee decennia een stuk of vier keer live meegemaakt, met telkens andere muzikanten in loondienst. Vanavond waren Jason Cristopher (bas én voetblessure, ex-Stone Sour) en Art Cruz (drums, ex-Winds Of Plague) van de partij, maar erg veel deed dat er niet toe: Prong = Tommy Victor en omgekeerd, zoveel is duidelijk.
Tijdens de encores hadden Victor & co nog wat covers van persoonlijke helden te geef, en voor het eerst vanavond waren we zowaar toe aan wat relatieve rustpunten. Waar Sisters Of Mercy’s “Vision Thing” nog vrij waarheidsgetrouw klonk werd “Third From The Sun” van de wat illustere industrial pioniers Chrome vakkundig binnenste buiten gekeerd. Prong hield finaal de eer aan zichzelf en klauwde zich een weg naar de eindmeet met “For Dear Life” en “Prove You Wrong”.

Met zweet op de rug en een lijf doordrongen van adrenaline strompelde het publiek met mondjesmaat naar buiten. De kermisgekte op het stationsplein was inmiddels het zwijgen opgelegd. Laten we hetzelfde nooit hopen voor the allmighty Prong.

Neem gerust een kijkje naar de pics
http://musiczine.lavenir.net/nl/fotos/steak-number-eight-19-04-2015/
http://musiczine.lavenir.net/nl/fotos/prong-19-04-2015/

Organisatie: Alcatraz ism Kreun , Kortrijk

dinsdag 17 maart 2015 00:00

Steve Wynn Solo + Electric = Adrenalin

Wat hebben Elvis Costello, Grant Hart en Bob Mould met elkaar gemeen? Wel, behalve dat ze alle drie behoren tot het pantheon der songwriting performers werden ze de voorbije maanden in allerhande achterafzaaltjes in cognito gespot door hun collega Steve Wynn, telkens enkel gewapend met een elektrische gitaar en een amp. De immer kwieke Wynn hield er nadien een geniale ingeving aan over. Na een drukke reunie tour met oerband The Dream Syndicate vond de sympathieke Amerikaan namelijk de tijd rijp voor een nieuwe solo oversteek richting Europees clubcircuit, voor het eerst niet akoestisch maar wél in het gezelschap van een elektrisch aangedreven sixstring.

Voor de enige Belgische passage tijdens zijn ‘Solo Electric’ tour koos Wynn voor een wel erg bescheiden plekje in de foyer van Het Depot, dezelfde zaal trouwens die hij een kleine twee jaar terug samen met zijn maats van The Dream Syndicate net niet deed overkoken. En kijk, de guitige veteraan pikte de draad gewoon weer op waar ie al die tijd was blijven liggen door van leer te trekken met twee Syndicate evergreens, “Tell Me When It’s Over” en “Daddy’s Girl”.
De muzikale template van Wynn’s nieuwe solo avontuur is even primair als avontuurlijk. De studioversies van ’s mans nummers werden voor deze tour tot op het bot gestript van alle muzikale ballast tot enkel de lyrics en een paar akkoorden overbleven. De naakte restanten werden door Wynn vervolgens terug aangekleed met een breed uitwaaierende gitaar die afwisselend een infuus met een weldadige dosis reverb of feedback kreeg toegediend. De spreekwoordelijke vergelijking van de folk troubadour die zich voor één avond een ongedwongen garagerocker waande ging hier dus wel op, voor Wynn zelf voelde het aan als ‘going out to a fancy dinner party dressed in a swimming suit’.
Met dergelijk beperkt instrumentarium zou de verveling bij menig andere songwriter al vlug toeslaan, maar de doorwinterde Wynn kent alle knepen van het vak om bijna twee uur lang het tegendeel te bewijzen. De Amerikaan had hiervoor een opvallend afwisselende setlist in elkaar gepuzzeld waar de contrasten tussen hard of zacht, furieus of intiem, en blues of rock vakkundig werden afgetast.
Een overstuurde stomp in de maag als “Southern California Line”, waarin een overduidelijke knipoog naar Neil Young & Crazy Horse verstopt zat, ging op die manier naadloos over in een intieme versie van “When You Smile” dat met mondharmonica werd opgesmukt tot een would-be Dylan song. Young en Dylan, het zijn twee regelmatig terugkerende referenties die Wynn muzikaal hebben gevormd, maar boven alles blijkt de man een zelfverklaarde adept van Lou Reed. In Leuven kreeg de betreurde rock’n’roll animal trouwens een doorleefde versie van “Coney Island Baby” postuum kado van één van zijn beste leerlingen. Het bleken zes huiveringwekkende minuten van bezinning over de zin en onzin van onvoorwaardelijke liefde, of kort gezegd, siddering langs de rug en krop in de keel.
Een ander zeldzaam moment waarop ernst plots de kop opstak was toen de sympathieke peer bekende wel degelijk enige podiumvrees te kennen. In het verleden werd dat toegedekt met allerhande roesmiddelen, tegenwoordig zoekt Wynn zijn toevlucht in een soort mindfulness en voegde daar als persoonlijke challenge een fraaie versie van The Band’s “Stage Fright” aan toe.
Na pakweg een uur kreeg Wynn dezelfde ingeving als wij eerder op de avond al hadden bij het binnenstappen van de foyer. De plooistoeltjes die wat onhandig op de eerste rijen waren neergepoot werden op zijn verzoek naar de kant verbannen, waarop de echte finale met de obligate ‘time for requests’ oproep in een ongedwongen sfeer kon beginnen. Met een publiek waarvan een groot deel al vlotjes de kaap van 50 lentes had gehaald was het dan ook niet verwonderlijk dat nummers van The Dream Syndicate hier het leeuwendeel gingen opeisen. Ook in zijn dooie eentje wist Wynn begeesterende versies neer te zetten van “Boston”, “The Days Of Wine and Roses”, “Merrittville”, and “50 In A 25 Zone”, stuk voor stuk essentiële schakels in het muzikale erfgoed from the American heartland.
Ook de erfenis van Wynn’s andere, weliswaar erg kortlevende indiesupergroep Gutterball met ex-leden van o.a. The Long Ryders en House Of Freaks werd in Het Depot niet ongemoeid gelaten. Eerder op de avond werden reeds “Transparancy” en “Hesitation” uit ‘Weasel’ (‘95) vanonder het stof gehaald, maar hét moment van de avond diende zich aan toen ondergetekende luidkeels verzocht om “Top Of The Hill” uit de eerste Gutterball schijf … en deze jongen prompt op zijn wenken werd bediend. En de pret bleef gewoon duren tot helemaal op ’t eind toen “Baby, We All Gotta Go Down” werd opgedist uit het debuut van Danny & Dusty, de songschrijvers alliantie die een dronken Wynn tijdens een verloren weekend ergens midden jaren ’80 aanging met een toen minstens even dronken Dan Stuart (Green On Red).

De door adrenaline aangedreven solo electric jukebox kon wat ons betreft zo nog uren doorgaan zonder dat we er erg in hadden, maar Wynn trok er toch tijdig de stekker uit om vervolgens aan de merchandising tafel schouderklopjes en diens meer in ontvangst te nemen. Het is één van die vaste rituelen waar de Californische New Yorker én zijn fans avond na avond naar uitkijken. Sommige jongere lezers begrijpen er vast niets van, maar neem het toch maar van mij aan: social media never get better than this!

Organisatie: Het Depot, Leuven

Pagina 5 van 17