Binic Folks Blues Festival 2016 - Schitterend festival met groeipijnen
Binic Folks Blues Festival 2016
Côtes d’Armor (Festivalkaai)
Binic (Bretagne)
2016-07-29 + 2016-07-30
Ollie Nollet
Na de editie van vorig jaar had ik me nochtans voorgenomen om het Binic Folks Blues Festival (BFBF) voortaan links te laten liggen. Het festival was teveel uit zijn voegen gebarsten. De immense drukte en de talloze mensen die er enkel en alleen waren om zich te bezatten konden me gestolen worden.
Maar zie, de organistoren wisten dit jaar zowat al mijn favoriete groepen te strikken zodat thuis blijven plots geen optie meer was. En hoewel ik er de zondag wegens dwingende familiale redenen moest afknijpen bleken twee dagen BFBF ruim voldoende om een rit naar Bretagne te rechtvaardigen.
BFBF blijft een uniek festival dat dit jaar 50 000 toeschouwers wist te lokken voor niets dan relatief onbekende groepen die anders altijd verbannen worden naar kleine, zweterige clubs. Dit jaar was de ‘grootste’ groep de Oblivians, die het enkele dagen voordien nog moesten doen in de DOKarena, niet meteen een muziektempel van formaat. Vanwaar dan dat overweldigend succes? Het is een gratis festival waar je bovendien de volledige vrijheid hebt om je drank zelf mee te brengen. Er wordt daar dan ook wat afgezeuld. Misschien vreemd in tijden van terrorisme maar hier wordt je nergens gecontroleerd wanneer je de festivalsite betreedt. Hoe wordt dit dan gefinancierd? 15% subsidies, 30% sponsoring en 55% eigen inkomsten (merchandising, drank,...). Nieuw dit jaar waren de drie festivalcampings maar ook dat bleek onvoldoende om alle kampeerders op te vangen. Ander pijnpunt was het schrijnend gebrek aan sanitair, zowel op het festivalterrein zelf als op de campings. Maar voor de rest was de sfeer er optimaal en de muziek beter dan ooit.
Ik begon mijn parcours aan de Scène Cloche, het kleinste van de drie podia. Mr David Viner (Norfolk, UK) werd ooit ontdekt door The Von Bondies, voor wie hij de merchandising deed tijdens hun Britse tournee. Iets wat hij later ook nog zou doen voor de Soledad Brothers. Alleen en op akoestische gitaar bracht Viner een aantal gesmaakte songs met wortels in de country, folk en blues. Songs die handelden over ‘murder, mystery en regret’ en spekende titels hadden als “I love you, I love you, I love you, I love to kill you” en waartussen ook één cover verscholen zat : “Mind your own business” (Hank Williams). Mooi!
Vervolgens zag ik het plaatselijke Buck (St Brieuc) op de Scène Pomellec. Een duo met een virtuoze bassist, die de zoon van Dave Wyndorf had kunnen zijn, en een obscene drummer die meestal ook de zang, die aardig in de buurt kwam van de Tuvaanse keelzangers, voor zijn rekening nam. Bij momenten was hun brutale, luide swamp bluesrock best genietbaar, vooral de cover van Blind Willie Johnson’s “John the revelator” was erg knap. Jammer dat de drummer zichzelf iets te graag degoutant bezig zag. Op het einde kregen ze nog versterking van een saxofonist die er enkele jazzy solo’s tussen manoeuvreerde.
Terug naar de Scène Cloche voor het eerste hoogtepunt van de dag : Gravel Route. Ik had “Electrically recorded”, hun plaat zonder hoes (enkel een binnenhoes) op Beast Records, reeds gekocht en was daar danig van onder de indruk. En ook in de Bretoense buitenlucht zag ik meteen dat dit goed zat. Men zou dit drietal uit Montréal meteen kunnen wegzetten als een banale bluesgroep zoals er dertien in een dozijn gaan. Maar wie wat meer geduld had hoorde fijne lo-fi garageblues met een intrigerende zanger, Patrick Bourbonnais, die niet altijd toonvast was maar wel de intensiteit had van een Skip James of een Jeffrey Lee Pierce! En ook op gitaar wist hij me te verbazen: nooit spectaculair maar altijd bijzonder fijnzinnig en de clichés telkens handig ontwijkend. Meer vintage rock-‘n-roll dan blues en uitstekend door bas en drums op de rails gehouden. “East bound west bound depot bound” en “Shetland pony blues” zijn nummers die zich nu al voorgoed in mijn hersenen hebben genesteld. Achteraf kwam ik te weten dat dit groepje niet zomaar uit de lucht kwam vallen. Bourbonnais was jarenlang één van de drijvende krachten achter het geweldige Demon’s Claws hoewel hij op het podium toen telkens de schaduw van zanger Jeff Clarke opzocht. Ik had hem niet eens herkend, dat in tegenstelling tot drummer Brian Hildebrand, ook al met een verleden bij Demon’s Claws, die me wel bekend voorkwam. Vreemde eend in de bijt was de klassiek geschoolde en de zich meestal in jazzkringen ophoudende bassist Fred Grenier. Momenteel zijn er nog geen tourplannen maar hou ze toch maar in de gaten : Gravel Route.
King Mud werd hier meteen op het grote podium (Scène Banche) neergepoot en ik was benieuwd of ze hun verpletterende prestatie van in Hoogstade nog eens konden herhalen. Overbodige vraag want vanaf het eerste nummer snoerden ze me de keel dicht: een dreigende en adembenemende interpretatie van Junior Kimbrough waarin een paar van diens nummers tot één geheel werden gesmeed. Nooit klonk Junior Kimbrough beter dan hier. Nogmaals bleek Freddy J IV de duivel zelf op gitaar, die tevens veel ruimte liet voor meesterdrummer Van Campbell. Wat is zijn respect voor die roffelaar groot en terecht. Ik zou haast Jaxon Lee Swain vergeten te vermelden. Bijzonder gretig op bas en daarbij voortdurend gaten in de lucht springend waarbij zijn zonnebril minstens één keer van zijn neus tuimelde. Naast eigen krakers als “Rat time” en “Smoked all my bud” was ook hier “Going down” (Don Nix) onweerstaanbaar. Het intussen flink aangegroeide publiek ging luidkeels tekeer terwijl de eerste crowdsurfers gesignaleerd werden. Grootse band!
Na King Mud had ik eerst wat moeite om de knop om te draaien voor de postpunk van Useless Eaters uit San Francisco. Maar uiteindelijk kon ik er me net als op Rock Zerkegem toch in vinden. De garageaanpak, de nodige agressiviteit en hier en daar wat The Fall-invloeden maakten veel goed.
The Shivas (Portland, Oregon) mochten afsluiten op de Scène Pomellec en dat werd geen onverdeeld succes. Nochtans begon de groep sterk met hun zonnige sixties pop/rocksongs, sterk gezongen door Jared Wait-Molyneux. Maar na een tijdje kwam de kwaliteit van de songs in een neerwaartse spiraal terecht. Melige pop werd ons deel en toen de anders wel ravissante drumster de leadvocals overnam werd het helemaal een ramp. Haar samenzang met Jared vond ik altijd één van de pluspunten, had ze het daarbij maar gehouden. Zaterdag zag ik The Shivas eerder toevallig nog eens terug en het leek wel een andere band. Fris, snedig en erg aanstekelijk zoals ik ze kende van Leffingeleuren en de Water Moulin. Hadden ze hier het slechtste deel van de set al achter de rug, deed het zonlicht hen deugd of was ik de avond voordien zelf in een mindere bui?
Nadat ik afhaakte bij The Shivas zag ik nog Hits uit het Australische Brisbane. Ik kon nauwelijks een vloek onderdrukken bij het horen van een eerste nummer. Kwam ik hier niet te laat? Dit was pure Stooges met donkere, slepende gitaren. Helaas bleef het bij die ene song waarna Hits wegzakte in eerder richtingloze hard(e) rock. De twee gitaristen waren van vrouwelijke kunne en ik vermoed dat The Runaways hen niet onbekend waren. Niets op tegen, alleen vraag ik me af waarom ze die vervelende leraar moraalfilosofie kozen als zanger?
Zaterdag, toen ik opnieuw stond te genieten van de strompelende lo-fi blues van Gravel Route, werd ik even de gelukkigste mens van de wereld toen het nieuws me bereikte dat het optreden van King Mud deze avond met een uur vervroegd werd! Zo moest ik geen hartverscheurende keuze maken tussen hen en de Oblivians en liep ik de rest van de dag op een wolk. En Gravel Route? Die hadden hun set totaal omgegooid zoals het een goede groep betaamt en klonken opnieuw erg verslavend.
Chicken Diamond is een one-man-band uit het Noord-Franse Thionville. Met zijn t-shirtje van T-Model Ford wist je meteen wat je kon verwachten. Rauwe stompende blues, hier gebracht met een scheurende gitaar, een tamboerijn om de ene voet gebonden terwijl hij met de andere een cimbaal torpedeerde. Knap gedaan maar ook nogal voorspelbaar.
The Intelligence (Los Angeles & Seattle) is vooral de groep van Lars Finberg, die een verleden heeft bij A-Frames en Thee Oh Sees. Waar hij aanvankelijk alle instrumenten zelf inspeelde is hij nu toch al een hele poos met een echte groep bezig. Waar hun postpunk op plaat nogal eens in eentonigheid durft te verzanden kwamen ze hier live veel vinniger voor de dag en durfde ik het bijna rock-‘n-roll noemen. Vooral de gitarist dan, nochtans niet meer van de jongsten, die zich achterwaarts van het podium liet vallen op de talrijk uitgestoken handen.
Na hen opnieuw een verzengende set van King Mud. De derde keer in één week tijd dat ik dit trio aan het werk zag en opnieuw was hier niets tegen in te brengen. Bloedstollende blues met een hoog rock-‘n-roll gehalte en een alles spijtende energie. Dit keer opnieuw met het beukende “ I can only give you everything”.
Hoewel ik de indruk had dat er hier nauwelijks iemand de Oblivians kende – het tegendeel zou verbazen – slibde het grote plein aan de Scène Banche zo goed als volledig dicht. “No reason to live” en “Bad man” waren de openers van een set die toch wel wat afweek van hetgeen ik enkele dagen ervoor in Gent hoorde. Het duurde even maar na een tijdje konden hun korte, strak gespeelde garagepunksongs voor de nodige beroering in de moshpit zorgen. Toen Greg aankondigde dat er twee drummers in de band waren en het drumstel een andere opstelling kreeg omdat hij linkshandig is , stuitte dat op enig onbegrip bij het publiek maar toen Jack de honneurs waarnam was dat oponthoud snel vergeten. Opvallend toch hoeveel wereldsongs dit drietal in hun korte bestaan neergepend heeft. Dit was puur genieten. Zelfs het drietal nummers uit hun ’nieuwe’ plaat, “Desperation” (2013), vielen niet uit de toon. Voor de bisnummers werd de opstelling opnieuw veranderd en sloot Greg verrassend af met het trage “Live the life”, een traditional die te vinden is op “Play 9 songs with Mr. Quintron”. Daarna werd er blijkbaar nog druk onderhandeld in de coulissen want ze kwamen toch nog een keer terug om een verzoekje te brengen : “Big black hole”, hier voor één keer met Greg in plaats van Jack op gitaar. De in bloedvorm verkerende Oblivians bewezen nog steeds relevant te zijn. Alleen vroeg ik me af waarom ze de kansen die ze nu, 19 jaar na de split, krijgen vroeger nooit gehad hebben.
Binic was weer mooi geweest en dan had ik James Leg, The Pullmen, Ausmuteants, Roy & The Devil’s Motorcycle, Kelley Stoltz en Ron S. Peno niet eens gezien.
Organisatie: Binic Folks Blues Festival