logo_musiczine_nl

Zoek artikels

Volg ons !

Facebook Instagram Myspace Myspace

best navigatie

concours_200_nl

Inloggen

Onze partners

Onze partners

Laatste concert - festival

The 1975 - Vors...
Shaka Ponk - 14...
Ollie Nollet

Ollie Nollet


King Khan & The Shrines - Zijne Majesteit omringd door wervelende Shrines

King Khan & The Shrines
Kreun
Kortrijk
2016-10-19
Ollie Nollet

Dit feestelijk avondje werd geopend door het Gentse Mind Rays. Meteen viel op dat de ongecontroleerde chaos van vroeger plaats heeft moeten ruimen voor een wat heldere structuur. Een logische en positieve evolutie hoewel ik een portie onversneden kloteherrie op tijd en stond best kan pruimen. Dit was harde, soms onbehaaglijk scheurende, garagerock waarin de waanzinnige zang gelukkig gebleven was en met veel ruimte voor de gitaar die steeds bevlogen klonk (buiten die ene keer toen hij te veel de hardere regionen opzocht). Toen die gitarist na een gebroken snaar een andere gitaar kreeg aangereikt , zorgde dit verrassend  voor een smeuïger sound. Niet alle nummers bleven overeind maar op deze Mind Rays ben ik lang nog niet uitgekeken.

Na een turbulent avontuur met The Spaceshits, een garagepunkcombo uit Montreal, begon King Khan in 1999 te Berlijn, met de toen nog Sensational geheten Shrines, een totaal ander project waarin onvervalste soul zijn plaats vond. Niet dat hij de rock-‘n-roll volledig af zwoor. Enkele jaren later al zocht hij Mark Sultan, zijn vroegere maatje bij The Spaceshits, op om als The King Khan & BBQ Show de hort op te gaan. Tot op vandaag is hij in beide ondernemingen actief.

Na een instrumental waarin meteen al bleek wat voor een schitterende muzikanten The Shrines wel zijn, kondigde de gitarist in pure Las Vegas-stijl King Khan aan waarop Zijne Majesteit in een stijf pak met glitterkraag zijn plaats kwam innemen. De band nam een ronduit verschroeiende start met “Born to die”, een geweldige soulsong met een psychedelisch randje. Dit duizelingwekkend niveau werd nog een hele tijd aangehouden waarbij The Shrines niet alleen begenadigde muzikanten bleken te zijn maar ook nog eens voor spektakel zorgden door voortdurend door elkaar heen te hossen of in het publiek te duiken. Het waren vooral de twee Fransen in de groep, orgelspeler Fredovitch en saxofonist Big Fred Roller, die hierin het verst gingen terwijl enkel de percussionist en de drummer er stoïcijns kalm bij bleven. En King Khan zelf? Die zong de sterren uit de hemel maar de James Brown danspasjes van destijds bleven evenwel achterwege. Zouden de overtollige kilo’s hier voor iets tussen zitten?
Even had ik gedacht dat hij zijn exhibitionistische trekjes had afgezworen maar halverwege de set verdween hij van het podium om terug te komen in een strak zittend pakje met nep bontkraag waarin zijn kroonjuwelen nogal verfrommeld waren opgeborgen. Bovendien bleek de achterkant op de meest strategische plaats voorzien van twee uitgesneden ‘ogen’. Potsierlijk, dat zeker maar zo kennen we hem intussen al jaren en met dit pakje was het niet eens nodig om zijn broek af te steken.

En ten slotte gaat het nog steeds om de muziek die hier steeds verder richting authentieke soul en funk afdreef en daar was ik absoluut niet rouwig om. De nieuwe single, “Children of the world”, een song geïnspireerd op het verhaal van The Invaders (militante groepering die opkwam voor de burgerrechten in Memphis waar binnenkort een documentaire van verschijnt), haalde zo duidelijk de mosterd bij James Brown. Voor de bissen was King Khan zich nogmaals gaan omkleden waardoor we nu zijn indrukwekkende pens konden bewonderen. Het werd een spetterende finale waarin Khan voor één keer zijn statische positie verliet en mee het publiek introk. King Khan, het blijft een fenomeen. Net als The Shrines trouwens.

Organisatie: Kreun, Kortrijk

 

Wat laat vertrokken in de hoop dat de eerste band, waar ik na een korte kennismaking op het net niet veel van verwachtte, reeds tot het verleden zou horen. Niets was echter minder waar, La Jungle (een duo uit Mons) moest er nog aan beginnen en dat werd verdomd een aangename verrassing. Zelf omschrijven ze hun muziek als techno/kraut/trance/noise. Een bizarre combinatie die grotendeels klopte. De gitarist kon keer op keer verrassen met noise-achtige repetitieve motieven en liet een onzichtbare maar infecterende (techno) basbeat meelopen die voor een onweerstaanbare groove zorgde. En dan was er nog Rémy, een explosieve drummer, die ik aan het lijstje met fenomenale drummers die ik dit jaar zag gerust mag toevoegen, als kers op de taart. Slechts een paar keer deed de gitarist een voorzichtige poging om iets te zingen of was dat dan toch slechts een gevolg van acute kiespijn?

Het Tsjechische Uz jsme doma (spreek uit als oosh-smeh-dough-ma) heeft het communistisch regime nog meegemaakt en gaat dus al bijzonder lang mee (sinds ‘85). Al gaat het hier om voorman Miroslav Wanek die steeds andere muzikanten recruteert, de groep heeft toch een indrukwekkende staat van dienst waarin o.a. een samenwerking met The Residents. Hun muziek wordt doorgaans omschreven als complexe avant-garde met een punkspirit en een activistisch hart waarbij de nodige humor niet geschuwd wordt. Een hele hap maar dat was wel ongeveer hetgeen ik zag en hoorde, alleen die complexe avant-garde klonk hier verbazend toegankelijk.
Nee, die grillige structuren vonden ze eerder in de seventies progrock die ze verder bijkleurden met invloeden uit de Balkanmuziek en de punk. Die vele gekke stemmetjes deden dan weer denken aan Frank Zappa ten tijde van Howard Kaylan en Mark Volman, begin jaren ‘70. Miroslav Wanek, die ik voor de show nog even verwarde met één van Oostendes bekendste kroegbazen, bleek een erg minzaam man. Geen virtuoos op zijn instrumenten (vooral in de pianoles zal hij wel geen uitblinker geweest zijn) maar wat hij ermee aanving bleek altijd even onvoorspelbaar als doeltreffend. Tot tweemaal toe liet hij zich gaan in een ranzige gitaarexcursie, geheel op zijn eigen, met niemand te vergelijken, wijze. Naast hem zagen we een veel jongere drummer, een goedlachse bassist en een geweldige trompettist die voor een absolute meerwaarde zorgde. Op het einde charmeerde Wanek nog het publiek door enkele zinnen in zijn beste Frans te debiteren.

Echt van deze tijd klonk Uz jsme doma niet, het was veeleer een relikwie die met liefde gekoesterd dient te worden.

Organisatie: Le Watermoulain, Tournai

Bob Wayne - Hillbilly troubadour houdt De Zwerver in zijn ban
Bob Wayne
café de Zwerver
Leffinge
2016-09-18
Ollie Nollet

Bob Wayne, altijd goed voor een pot onversneden hillbilly music voorzien van smeuïge teksten. En hoewel hij wat door zijn stem zat , ontgoochelde hij ook deze keer niet. In de loop der jaren heeft de man toch een aantal songs geschreven die niet zouden misstaan in het verzamelde werk van een Johnny Cash of een Steve Earle.
Ik bedoel maar dat Bob Wayne veel meer is dan de vuilbekkende countryboy die perfect een stoomfluit kan nabootsen.

Bovendien had de man een uitstekende groep, The Outlaw Carnies, meegebracht waarvan enkel de drummer er twee jaar geleden, toen ik ze in Binic zag, ook bij was. Wayne rekruteert zijn muzikanten in alle uithoeken van de States en de sublieme banjospeler, die de plaats van de violist innam, was hij zelfs helemaal in Brazilië gaan zoeken. Zijn recent verschenen zevende plaat, ‘Hits the hits’, bevat enkel covers (waaronder zelfs songs van Adele en Rihanna) en is zeker niet zijn beste. Gelukkig beperkte hij zich tot twee nummers uit de plaat en die vielen uiteindelijk nog best mee : “Sympathy for the devil” (Rolling Stones) en “Rock and roll” (Led Zeppelin).

Maar naast eigen songs als “There ain’t no diesel trucks in heaven” en “Hillbilly heaven” bleken ze toch verwaarloosbaar. Hij hield zijn publiek in de ban voor een spannende set.


Organisatie: VZW De Zwerver – Leffingeleuren, Leffinge 

Binic Folks Blues Festival 2016 - Schitterend festival met groeipijnen
Binic Folks Blues Festival 2016
Côtes d’Armor (Festivalkaai)
Binic (Bretagne)
2016-07-29 + 2016-07-30
Ollie Nollet

Na de editie van vorig jaar had ik me nochtans voorgenomen om het Binic Folks Blues Festival (BFBF) voortaan links te laten liggen. Het festival was teveel uit zijn voegen gebarsten. De immense drukte en de talloze mensen die er enkel en alleen waren om zich te bezatten konden me gestolen worden.
Maar zie, de organistoren wisten dit jaar zowat al mijn favoriete groepen te strikken zodat thuis blijven plots geen optie meer was. En hoewel ik er de zondag wegens dwingende familiale redenen moest afknijpen bleken twee dagen BFBF ruim voldoende om een rit naar Bretagne te rechtvaardigen.

BFBF blijft een uniek festival dat dit jaar 50 000 toeschouwers wist te lokken voor niets dan relatief onbekende groepen die anders altijd verbannen worden naar kleine, zweterige clubs. Dit jaar was de ‘grootste’ groep de Oblivians, die het enkele dagen voordien nog moesten doen in de DOKarena, niet meteen een muziektempel van formaat. Vanwaar dan dat overweldigend succes? Het is een gratis festival waar je bovendien de volledige vrijheid hebt om je drank zelf mee te brengen. Er wordt daar dan ook wat afgezeuld. Misschien vreemd in tijden van terrorisme maar hier wordt je nergens gecontroleerd wanneer je de festivalsite betreedt. Hoe wordt dit dan gefinancierd? 15% subsidies, 30% sponsoring en 55% eigen inkomsten (merchandising, drank,...). Nieuw dit jaar waren de drie festivalcampings maar ook dat bleek onvoldoende om alle kampeerders op te vangen. Ander pijnpunt was het schrijnend gebrek aan sanitair, zowel op het festivalterrein zelf als op de campings. Maar voor de rest was de sfeer er optimaal en de muziek beter dan ooit.

Ik begon mijn parcours aan de Scène Cloche, het kleinste van de drie podia. Mr David Viner (Norfolk, UK) werd ooit ontdekt door The Von Bondies, voor wie hij de merchandising deed tijdens hun Britse tournee. Iets wat hij later ook nog zou doen voor de Soledad Brothers. Alleen en op akoestische gitaar bracht Viner een aantal gesmaakte songs met wortels in de country, folk en blues. Songs die handelden over ‘murder, mystery en regret’ en spekende titels hadden als “I love you, I love you, I love you, I love to kill you” en waartussen ook één cover verscholen zat : “Mind your own business” (Hank Williams). Mooi!

Vervolgens zag ik het plaatselijke Buck (St Brieuc) op de Scène Pomellec. Een duo met een virtuoze bassist, die de zoon van Dave Wyndorf had kunnen zijn, en een obscene drummer die meestal ook de zang, die aardig in de buurt kwam van de Tuvaanse keelzangers, voor zijn rekening nam. Bij momenten was hun brutale, luide swamp bluesrock best genietbaar, vooral de cover van Blind Willie Johnson’s “John the revelator” was erg knap. Jammer dat de drummer zichzelf iets te graag degoutant bezig zag. Op het einde kregen ze nog versterking van een saxofonist die er enkele jazzy solo’s tussen manoeuvreerde.

Terug naar de Scène Cloche voor het eerste hoogtepunt van de dag : Gravel Route. Ik had “Electrically recorded”, hun plaat zonder hoes (enkel een binnenhoes) op Beast Records, reeds gekocht en was daar danig van onder de indruk. En ook in de Bretoense buitenlucht zag ik meteen dat dit goed zat. Men zou dit drietal uit Montréal meteen kunnen wegzetten als een banale bluesgroep zoals er dertien in een dozijn gaan. Maar wie wat meer geduld had hoorde fijne lo-fi garageblues met een intrigerende zanger, Patrick Bourbonnais, die niet altijd toonvast was maar wel de intensiteit had van een Skip James of een Jeffrey Lee Pierce! En ook op gitaar wist hij me te verbazen: nooit spectaculair maar altijd bijzonder fijnzinnig en de clichés telkens handig ontwijkend. Meer vintage rock-‘n-roll dan blues en uitstekend door bas en drums op de rails gehouden. “East bound west bound depot bound” en “Shetland pony blues” zijn nummers die zich nu al voorgoed in mijn hersenen hebben genesteld. Achteraf kwam ik te weten dat dit groepje niet zomaar uit de lucht kwam vallen. Bourbonnais was jarenlang één van de drijvende krachten achter het geweldige Demon’s Claws hoewel hij op het podium toen telkens de schaduw van zanger Jeff Clarke opzocht. Ik had hem niet eens herkend, dat in tegenstelling tot drummer Brian Hildebrand, ook al met een verleden bij Demon’s Claws, die me wel bekend voorkwam. Vreemde eend in de bijt was de klassiek geschoolde en de zich meestal in jazzkringen ophoudende bassist Fred Grenier. Momenteel zijn er nog geen tourplannen maar hou ze toch maar in de gaten : Gravel Route.

King Mud werd hier meteen op het grote podium (Scène Banche) neergepoot en ik was benieuwd of ze hun verpletterende prestatie van in Hoogstade nog eens konden herhalen. Overbodige vraag want vanaf het eerste nummer snoerden ze me de keel dicht: een dreigende en adembenemende interpretatie van Junior Kimbrough waarin een paar van diens nummers tot één geheel werden gesmeed. Nooit klonk Junior Kimbrough beter dan hier. Nogmaals bleek Freddy J IV de duivel zelf op gitaar, die tevens veel ruimte liet voor meesterdrummer Van Campbell. Wat is zijn respect voor die roffelaar groot en terecht. Ik zou haast Jaxon Lee Swain vergeten te vermelden. Bijzonder gretig op bas en daarbij voortdurend gaten in de lucht springend waarbij zijn zonnebril minstens één keer van zijn neus tuimelde. Naast eigen krakers als “Rat time” en “Smoked all my bud” was ook hier “Going down” (Don Nix) onweerstaanbaar. Het intussen flink aangegroeide publiek ging luidkeels tekeer terwijl de eerste crowdsurfers gesignaleerd werden. Grootse band!

Na King Mud had ik eerst wat moeite om de knop om te draaien voor de postpunk van Useless Eaters uit San Francisco. Maar uiteindelijk kon ik er me net als op Rock Zerkegem toch in vinden. De garageaanpak, de nodige agressiviteit en hier en daar wat The Fall-invloeden maakten veel goed.

The Shivas (Portland, Oregon) mochten afsluiten op de Scène Pomellec en dat werd geen onverdeeld succes. Nochtans begon de groep sterk met hun zonnige sixties pop/rocksongs, sterk gezongen door Jared Wait-Molyneux. Maar na een tijdje kwam de kwaliteit van de songs in een neerwaartse spiraal terecht. Melige pop werd ons deel en toen de anders wel ravissante drumster de leadvocals overnam werd het helemaal een ramp. Haar samenzang met Jared vond ik altijd één van de pluspunten, had ze het daarbij maar gehouden. Zaterdag zag ik The Shivas eerder toevallig nog eens terug en het leek wel een andere band. Fris, snedig en erg aanstekelijk zoals ik ze kende van Leffingeleuren en de Water Moulin. Hadden ze hier het slechtste deel van de set al achter de rug, deed het zonlicht hen deugd of was ik de avond voordien zelf in een mindere bui?

Nadat ik afhaakte bij The Shivas zag ik nog Hits uit het Australische Brisbane. Ik kon nauwelijks een vloek onderdrukken bij het horen van een eerste nummer. Kwam ik hier niet te laat? Dit was pure Stooges met donkere, slepende gitaren. Helaas bleef het bij die ene song waarna Hits wegzakte in eerder richtingloze hard(e) rock. De twee gitaristen waren van vrouwelijke kunne en ik vermoed dat The Runaways hen niet onbekend waren. Niets op tegen, alleen vraag ik me af waarom ze die vervelende leraar moraalfilosofie kozen als zanger?

Zaterdag, toen ik opnieuw stond te genieten van de strompelende lo-fi blues van Gravel Route, werd ik even de gelukkigste mens van de wereld toen het nieuws me bereikte dat het optreden van King Mud deze avond met een uur vervroegd werd! Zo moest ik geen hartverscheurende keuze maken tussen hen en de Oblivians en liep ik de rest van de dag op een wolk. En Gravel Route? Die hadden hun set totaal omgegooid zoals het een goede groep betaamt en klonken opnieuw erg verslavend.

Chicken Diamond is een one-man-band uit het Noord-Franse Thionville. Met zijn t-shirtje van T-Model Ford wist je meteen wat je kon verwachten. Rauwe stompende blues, hier gebracht met een scheurende gitaar, een tamboerijn om de ene voet gebonden terwijl hij met de andere een cimbaal torpedeerde. Knap gedaan maar ook nogal voorspelbaar.

The Intelligence (Los Angeles & Seattle) is vooral de groep van Lars Finberg, die een verleden heeft bij A-Frames en Thee Oh Sees. Waar hij aanvankelijk alle instrumenten zelf inspeelde is hij nu toch al een hele poos met een echte groep bezig. Waar hun postpunk op plaat nogal eens in eentonigheid durft te verzanden kwamen ze hier live veel vinniger voor de dag en durfde ik het bijna rock-‘n-roll noemen. Vooral de gitarist dan, nochtans niet meer van de jongsten, die zich achterwaarts van het podium liet vallen op de talrijk uitgestoken handen.

Na hen opnieuw een verzengende set van King Mud. De derde keer in één week tijd dat ik dit trio aan het werk zag en opnieuw was hier niets tegen in te brengen. Bloedstollende blues met een hoog rock-‘n-roll gehalte en een alles spijtende energie. Dit keer opnieuw met het beukende “ I can only give you everything”.

Hoewel ik de indruk had dat er hier nauwelijks iemand de Oblivians kende – het tegendeel zou verbazen – slibde het grote plein aan de Scène Banche zo goed als volledig dicht. “No reason to live” en “Bad man” waren de openers van een set die toch wel wat afweek van hetgeen ik enkele dagen ervoor in Gent hoorde. Het duurde even maar na een tijdje konden hun korte, strak gespeelde garagepunksongs voor de nodige beroering in de moshpit zorgen. Toen Greg aankondigde dat er twee drummers in de band waren en het drumstel een andere opstelling kreeg omdat hij linkshandig is , stuitte dat op enig onbegrip bij het publiek maar toen Jack de honneurs waarnam was dat oponthoud snel vergeten. Opvallend toch hoeveel wereldsongs dit drietal in hun korte bestaan neergepend heeft. Dit was puur genieten. Zelfs het drietal nummers uit hun ’nieuwe’ plaat, “Desperation” (2013), vielen niet uit de toon. Voor de bisnummers werd de opstelling opnieuw veranderd en sloot Greg verrassend af met het trage “Live the life”, een traditional die te vinden is op “Play 9 songs with Mr. Quintron”. Daarna werd er blijkbaar nog druk onderhandeld in de coulissen want ze kwamen toch nog een keer terug om een verzoekje te brengen : “Big black hole”, hier voor één keer met Greg in plaats van Jack op gitaar. De in bloedvorm verkerende Oblivians bewezen nog steeds relevant te zijn. Alleen vroeg ik me af waarom ze de kansen die ze nu, 19 jaar na de split, krijgen vroeger nooit gehad hebben.

Binic was weer mooi geweest en dan had ik James Leg, The Pullmen, Ausmuteants, Roy & The Devil’s Motorcycle, Kelley Stoltz en Ron S. Peno niet eens gezien.


Organisatie: Binic Folks Blues Festival  

Oblivians - Niet meer zó urgent, toch nog altijd een klasse apart
Oblivians
DOKarena
Gent
2016-07-26
Ollie Nollet

The Glücks hebben blijkbaar een patent op het openen van dit soort optredens. Het aantal keren dat ik ze zag bestaat intussen al uit twee cijfers. Ondanks het feit dat ik perfect weet wat me te wachten staat , kan hun overstuurde garagepunk overgoten met een Cramps galm me nog steeds boeien. Hun natuurlijke habitat zal zich eerder in dompige krochten situeren maar zelfs in de openlucht van de DOKarena wisten ze de vonk te laten overslaan.

Lange tijd waren de Oblivians één van de meest geciteerde namen bij de vraag naar invloeden. Daar lijkt nu een einde aan gekomen te zijn, ook al omdat het genre (garagepunk) compleet op apegapen ligt. Toch waren zij het die midden de jaren ‘90 samen met groepen als The Jon Spencer Blues Explosion de rock-‘n-roll nieuw leven wisten in te blazen. Net toen een doorbraak niet meer veraf leek , kwam abrupt een einde aan hun korte, tumultueuze bestaan.
Wat bleef waren drie schitterende, reguliere LP’s en talloze herinneringen aan sensationele optredens. In 2009 (na 12 jaar) gebeurde dan hetgene waar niemand nog van had durven dromen : een nieuwe Europese tour waarbij het oude vuur opnieuw hoog oplaaide. In 2013 verscheen zelfs een nieuwe en meer dan genietbare plaat, ‘Desperation’, maar optreden deden ze nog slechts met mondjesmaat.
En nu, zeven jaar na de vorige keer waren ze opnieuw in Europa en kon ik ze gaan zien in Gent, de stad waar ik ze samen met de Country Teasers destijds ook de allereerste keer zag. Toen in een perfecte zaal (Democrazy, Reinaertstraat), nu in de wat ongelukkig gekozen DOKarena.
De set kwam wat aarzelend op gang hoewel hun hit, “Bad man”, reeds als tweede nummer werd prijsgegeven. Het heilige vuur leek wat gedoofd maar gaandeweg kon ik er me toch steeds meer in vinden en werd nog maar eens duidelijk welk immens talent Greg Cartwright toch is. Wat een hemelse stem heeft hij terwijl zijn gitaarspel in de loop der jaren steeds verfijnder is geworden maar toch nog ruw genoeg blijft voor de ongepolijste garagepunk van de Oblivians. Naast hem kwam Eric Friedl als zanger maar bleekjes voor de dag. Maar dit hoort erbij : zij waren immers het groepje waarin iedereen zong, iedereen gitaar speelde en iedereen ook nog eens moest drummen. Alleen is Eric momenteel met geen stokken meer achter dat drumstel te krijgen.
Intussen werd het steeds beter met songs als “I’m not a sicko, there’s a plate in my head”, “Drill”, “Guitar shop asshole” en “Pil popper”. Toen Jack en Greg wisselden leek het erop alsof er een versnelling hoger werd geschakeld hoewel zijn prijsnummers, “Big black hole” en “The leather”, een net iets trager tempo hebben. Jack was bijzonder goed op dreef, voegde er een mespuntje blues aan toe en bewees in de wondermooie afsluiter “Never change” dat ook hij er als zanger een heel stuk op vooruit gegaan is.
Nadien volgden nog twee korte bisnummers waarna de avondklok er onverbiddelijk een einde aan maakte.

De euforie van vroeger was er niet meer bij maar het was mooi geweest. Er liep iemand voorbij met een t-shirt waarop stond ‘The Trashmen since 1962’ en ik vroeg me of er binnen dertig jaar t-shirts met als opschrift ‘Oblivians since 1993’ verkocht zouden worden.

Organisatie: Heartbreaktunes + Democrazy, Gent


Het Oostendse Saddle For Sale werd bereid gevonden om in allerlaatste instantie The Magick Godmothers, die het plots niet meer zagen zitten om naar deze verre uithoek af te reizen, te vervangen. Waarvoor hulde! Wegens andere besognes miste ik dit optreden grotendeels. Maar hetgeen ik zag was alvast veelbelovend. Stevige, lekker in het zadel zittende country met een overtuigende zanger (Damn Damn) en een immer boeiende gitaar van Slim Fab Schweiger. Jammer dat het merendeel van het volk blijkbaar net van de koffietafel kwam en nog niet was uitgekletst. Deze helden hadden beter verdiend.

King Mud is het nieuwe project van Freddy J IV  (zanger-gitarist van Left Lane Cruiser) en Van Campbell (drummer van Black Diamond Heavies), hier aangevuld met bassist Jaxon Lee Swain die zijn sporen verdiende in de liveband van rock-‘n-roll diva Wanda Jackson. Hun plaat , ‘Victory Motel Sessions’, is niet over de hele lijn overtuigend. Vooral de gastbijdragen van gitarist Parker Griggs (Radio Moscow) zijn eerder een stoorzender dan een verrijking. Gelukkig was hij er niet bij en ik had er alle vertrouwen in dat dit live een bom ging worden. En dat vertrouwen werd niet geschonden!

‘t Ateljeetje in het godvergeten Hoogstade is in feite een met een zeil overspannen binnenplaats, door Van Campbell treffend vergeleken met een juke joint. Qua akoestiek zeker geen topper maar uitermate passend bij dit soort broeierige rock-‘n-roll. Het talrijk opgekomen publiek geraakte meteen op temperatuur en moedigde de drie luidruchtig aan terwijl het bier bijzonder rijkelijk vloeide. De lage prijs (1.20€) zal daar niet vreemd aan geweest zijn. Al van bij het eerste nummer wist je dat dit niet meer stuk kon. De zoals altijd zittende Freddy J IV perste zijn slidegitaar als het ware uit in smeuïge, vette bluesriffs terwijl Van Campbell roffelde zoals geen ander dat kan (wat heb ik die man te lang moeten missen!). Bassist Jaxon Lee Swain viel misschien wat minder op (buiten zijn lange wapperende haren dan) maar was daarom niet minder efficiënt als hulpmotor bij de stuwende drums. Deze set bleek net zo overweldigend als de eerste optredens die ik zag van beide moedergroepen (Left Lane Cruiser en Black Diamond Heavies) en dat waren destijds ware mokerslagen. Hoogtepunten zat, mindere hoorde ik eigenlijk niet, maar ik wil er toch wel enkele uitpikken. “Rat time” met die geweldige intro voorzien van enkele schitterende drumexplosies. Het wat tragere, knap gezongen “Take a look” waarin de bas heerlijk swingde. Het beukend rockende “I can only give you everything”, gekend van Them en The Troggs, en hier ontdaan van die overbodige Parker Griggs. De verpletterende versie van het onverslijtbare “Going down” van Don Nix, ik denk zelfs dat ik dit nummer nooit eerder zo intens hoorde. Wilko Johnson’s “Keep it out of sight”, een Dr. Feelgood song is altijd mooi meegenomen. Zelfs bij het van Pink Floyd geleende “Fearless” liep het na een King Mud facelift niet fout.
Na een lange set zat het publiek duidelijk op zijn tandvlees, murw gebeukt, en er werd nauwelijks om een bisnummer geroepen. Maar de mannen van King Mud, die een autoreis van bijna dertien uur achter de kiezen hadden om hier te geraken, zaten nog vol adrenaline en klauterden het podium op om er nog een bisronde van een drietal songs aan toe te voegen! Fenomenale avond!

Terwijl Freddy J IV’s Left Lane Cruiser na het vertrek van drummer Brenn Beck bij optredens telkens voor gemengde gevoelens zorgde en Van Campbell zich onledig hield door wat bij te klussen bij Bonnie ‘Prince’ Billy lijken beide heren hier hun nieuwe adem gevonden te hebben. En wat nog mooier is : wat eerst leek als een eenmalig project blijkt nu plots een langer leven beschoren te zijn en is er voor februari zelfs een nieuwe tour in Frankrijk gepland!


Saddle For Sale, een kwartet uit Oostende, waarvan de leden gezegend zijn met welluidende namen als Slim Fab Schweiger (gitaar), KK Country Louis (bas), Jailbird Gene (drums en een met allerhande belletjes uitgerust washboard) en Damn Damn Vandam (gitaar/vocals), had de eer de avond te mogen openen. Ik werd aangenaam verrast door hun broeierige mix van roots en zwalpende country waarin de sterke zang van Damn Damn en de twangende gitaar van Schweiger het meest opvielen. Een cover van Hank Williams (“Mind your own business”) kon uiteraard niet ontbreken en ook “16 tons” (Tennessee Ernie Ford) was niet geheel onvoorspelbaar, maar je hoort mij niet klagen. Hank Williams kan trouwens nooit genoeg gecoverd worden terwijl eigen nummers als “Death row” en “Ol’ no 7” absoluut niet verbleekten naast die monumenten.

Leo ‘Bud’ Welch is een geval apart, dat is wel het minste wat je van de man kan zeggen. Hij debuteerde twee maanden voor zijn 82ste verjaardag met ‘Sabougla voices’. Een jaar later volgde reeds een tweede plaat (‘I don’t prefer no blues’) en nu was hij, na een eerste keer in 2014, opnieuw in Europa, dit keer mét een stop in België. Het heeft dus even geduurd maar nu heeft hij alle remmen los gegooid. Die hoge leeftijd lijkt hem daarbij niet te hinderen want hij oogde verrassend vitaal in de 4AD.
Na een uitgebreide aankondiging door zijn manager, Vencie Varnado, schuifelde hij, al spelend op zijn gitaar, het podium over om aan de andere kant zijn stoel te vinden. Meteen volgde één van de hoogtepunten van de avond : “Praise his name”, een als een opzwepende mantra klinkende gospel waarin Varnado, die het ganse optreden het vuur uit de sloffen zou lopen voor Leo, voor de tweede stem zorgde. Na dit kippenvelmoment liet hij de gospel links liggen en koos resoluut voor de blues. Mooi maar de songkeuze met enkele te vaak gehoorde klassiekers als “I got my mojo working” en “Sweet home Chicago” was niet altijd even gelukkig. Maar laat ik vooral daarover niet zeuren want dit was zo authentiek, eerlijk, recht uit het hart en ook wel uniek. Want dit zou wel eens de laatste van de Mississippi Delta bluesmannen kunnen zijn. De kans dat je er ginds nu nog eentje ontdekt, spelend op een porch, lijkt me vrijwel onbestaande. Maar goed, hier zat er nog één op het podium, die trouwens uitstekend werd bijgestaan door de charmante Dixie Street op drums en dat moesten we koesteren.
Hij leek wel onvermoeibaar, presteerde het zelfs om een dansje te maken met Vencie Vernado (dat is ook de man die hem introduceerde bij ‘Big Legal Mess Records’) en nam zeer ruim de tijd om kennis te maken met het publiek, zowel tijdens de pauze als na het concert. Het bleef nagelbijtend wachten tot helemaal op het einde vooraleer hij de twee beste nummers uit zijn laatste plaat, “Girl in the holler” en “I don’t know her name” prijsgaf. Na die mooie finale wou hij toch nog eindigen met een sereen slot waarvoor hij teruggreep naar zijn gospelperiode met een verfijnd “A long journey”.

Zat er dan helemaal geen sleet op deze 84-jarige knar? Toch een beetje. Zo had hij wat problemen om zijn gitaar gestemd te krijgen en “I woke up” zong hij zowel voor als na de pauze. Maar niemand die zich daaraan een buil viel.

Organisatie: 4ad, Diksmuide

zaterdag 30 april 2016 03:00

Flamin’ Groovies - Eindelijk in België

Flamin’ Groovies - Eindelijk in België
Flamin’ Groovies
De Zwerver
Leffinge
2016-04-28
Ollie Nollet

Een radicale koerswijziging heeft de nieuwe plaat, ‘Space age voyeurism’, van Double Veterans zo te horen niet opgeleverd. De drie hielden het opnieuw bij een pot stevig deinende psych garagerock. Ty Segall en in mindere mate Mikal Cronin en Cosmonauts leken nog steeds de grote voorbeelden en daar is absoluut niets mis mee. De gitaren van Lee Swinnen en Thomas Valckiers klonken bij momenten furieus in de telkens mooi van kop en staart voorziene songs.  Aan zelfvertrouwen hadden ze ook al geen gebrek. Zo spoorde Lee Swinnen zonder verpinken het volk aan om te dansen. Zonder al te veel succes overigens maar daar zat ongetwijfeld het verdacht hoge aantal 60-plussers in de zaal voor iets tussen. Double Veterans bewezen hier nog maar eens één van de belangrijkste exponenten te zijn van de voorzichtige heropleving van de Belgische garagerock.

Flamin’ Groovies, ik vind de naam nog steeds klinken als een klok maar dat is blijkbaar niet bij iedereen het geval gezien de eerder bescheiden opkomst. Nochtans wordt de groep in sommige garagerockmiddens op handen gedragen en na hun doortocht in Leffinge weten we nu ook waarom.
Flamin’ Groovies zagen het levenslicht vijftig jaar geleden in San Francisco en maakten met o.a. ‘Supersnazz’ en vooral ‘Teenage head’ enkele gesmaakte garagepunkplaten. Toen Roy Loney in 1971 vervangen werd door de Brit Chris Wilson maakte de groep gezwind de switch naar powerpop met als belangrijkste resultaat, het door Dave Edmunds geproducete ‘Shake some action’ (1976). Vanaf de jaren ‘80 kent de band een wat sluimerend bestaan met af en toe een comeback. Sinds 2013 zijn The Flamin’ Groovies weer volop aan het touren en dat met de originele leden Cyril Jordan (zang, gitaar), Chris Wilson (zang, gitaar) en George Alexander (bas) aangevuld met drummer Victor Penalosa.
Het concert kwam wat aarzelend op gang met ondermeer de Byrds-cover “I’ll feel a whole lot better” die ze opdroegen aan Gene Clark. De stemmen leken wat last te hebben om de juiste toon te vinden en het derde nummer klonk zo melig (om eerlijk te zijn: zo hebben ze er nogal wat geschreven) dat ik het ergste vreesde. Maar zie, vanaf nr. 4 kwam de kentering met een paar heftige rock-‘n-rollsongs en enkele raak gekozen covers die niet meteen voor de hand lagen. Zo coverden ze “I want you bad” van NRBQ, een groep waarvan de plaat die ik ooit kocht niet mijn gelukkigste aankoop was maar deze song klonk wel heel ferm. Andere covers waren “Tallahassee Lassie” van Freddy Cannon en het in 1914 geschreven “St. Louis blues” van W.C. Handy dat hier een ware metamorfose onderging. Maar ook de eigen nummers bleven pal overeind staan zoals het voor The Beatles geschreven “Please please girl” (jammer genoeg waren the fab four op dat moment al vijf jaar gesplit wist Chris Wilson ons te vertellen). De stemmen mochten dan al wat geërodeerd zijn, dat waren de gitaren allerminst. Zowel Cyril Jordan ( met een pruik, leren broek en hoge hakken deed die nog een vertwijfelde poging om er uit te zien als een echte rockster maar ik vergeef het hem graag) als Chris Wilson lieten hun snaren onwerkelijk mooi klinken. Powerpop, normaal gruw ik van het woord alleen al, maar de definitie die The Flamin’ Groovies er aan gaven liet alle weerstand verdampen.

Flamin’ Groovies durven op plaat nogal eens wisselvallig klinken maar live overtroffen ze mijn stoutste verwachtingen. Een pluim op de hoed van De Zwerver die de groep eindelijk voor de eerste maal naar België haalde!

Organisatie: VZW De Zwerver – Leffingeleuren, Leffinge 

Jack Oblivian & The Sheiks - De man met het hoedje
Jack Oblivian & The Sheiks
V-Tex site (TEXtival)
2016-04-17
Kortrijk

Wat hou ik van dit soort artisanale festivals gestut door talloze strijdlustige vrijwilligers en waar de alcohol traditiegetrouw rijkelijk vloeit. De met veel zweet vergaarde opbrengst ging bovendien integraal naar een goed doel, met name de buurtschool V-Tex. Hier kan ik niet anders dan mijn hoed voor afdoen. Jack Oblivian liet de zijne echter opstaan maar misschien was hij slecht ingelicht.
Eerst zag ik nog de als steeds zalig deinende garagerock van Doorniks fijnsten, Thee Marvin Gays en de kamikaze rock-‘n-roll van The Glücks. Beide groepen al talloze keren gezien en ook hier stelden ze niet teleur. Wel integendeel, het bleken perfecte opwarmers voor Jack-O.

Jack Oblivian doet het intussen toch al geruime tijd met The Sheiks en dat was er zeker aan te horen. Hechte band waar het spelplezier zo van afdroop aangevuld met een saxofonist, wat zeker een verrijking was. Alleen zijn uitspattingen op een profijtig klavier konden me gestolen worden. Gelukkig bleef dat erg beperkt. En Jack leek zich goed te amuseren voor een steeds zatter wordend publiek. Was dit zijn natuurlijke biotoop? Want ook op het podium konden ze er weg mee. “Tequila” was hét woord, toch was het een fles gewone “Jack Daniels” die de dorst moest laven of was het om de kou te verdrijven? Veel verschil was er niet vergeleken met hun vorige passage. Ik hoorde weinig nieuwe nummers of leken die teveel op de oude? Nochtans is hun nieuwe en uitstekende  LP,  ‘The lone ranger of love’, erg gevarieerd. Verder hoorden we nog hetzelfde covertje, “Lover please” (Clyde McPhatter) en dezelfde trits Oblivians anthems met “Strong come on” als volmaakte uitsmijter.
Maar waarom zeuren over de setlist? Dit was magnifieke pretentieloze garagerock met soul en country invloeden en gezegend met een immens hoog fun-gehalte zoals je die nog zelden hoort.

Stellar Swamp 2016 – Brussels Psych Music Festival
Stellar Swamp 2016
Magasin 4
Brussel
2016-02-20
Ollie Nollet

Stellar Swamp is een Brussels festival voor psychedelische muziek dat vorig jaar in het leven werd geroepen door de plaatselijke groep Moaning Cities, in een samenwerking met Magasin 4 en Atelier 210, die voor de twee locaties zorgen. Dag twee lokte verrassend veel volk naar Magasin 4, dat zo goed als helemaal volgelopen was voor vijf toch relatief onbekende groepjes. Veel echte psychedelica hoorde ik er niet, althans wat ik onder dat begrip versta, maar dat kon de muzikale pret niet drukken.

De eerste groep vond ik meteen al de revelatie van de avond. Het Brusselse Azmari omschrijft zichzelf als een Afro Psychedelic Ethiogrooves Band! Een hele mondvol maar zelfs dat bleek niet voldoende om hun muziek te omschrijven. Verder hoorde ik nog reggae, funk en ethno jazz invloeden terwijl ze voor het hoogtepunt van hun set de inspiratie bij de Touareg blues hadden gevonden. In die waanzinnige stroom van verschillende invalshoeken meende ik ook nog echo’s van Pigbag en Allez Allez te horen. De ene keer klonken ze erg uitbundig om even later het tempo te laten zakken en heel bezwerend uit de hoek te komen. Dat laatste vooral door de enigmatische zangeres, Nadia Daou. Een bont gezelschap ook waarin de twee blazers (sax en trompet), twee percussionisten (drums en conga’s) en gitarist Gugliemo Souffrice opvielen.

Tweede band van de avond was Sound Sweet Sound  uit Toulouse. Dit zestal wist een impressionante geluidsmuur neer te zetten wat resulteerde in kosmische dronerock met naast de obligate zware gitaren een verrassende, Japans uitziende geluidstovenaar die in de weer was met verschillende fluiten en een melodica. Instrumentaal best te verteren maar het schelle gekrijs van het zangeresje, die ik eerder met een gothic band zou associëren, bezorgde me bijna een indigestie.

Het trio Wooden Indian Burial Ground uit Portland, Oregon nam een verpletterende start. Vette psych-rock met een zwaar overstuurde gitaar van zanger Justin Fowler, wiens stem me zowel aan Jello Biafra als John Dwyer herinnerde.  En het was zeker niet alleen de zang die de mosterd haalde bij Thee Oh Sees. Jammer dat een gebroken snaar al na het tweede nummer roet in het eten kwam gooien. Meteen was de (sneltrein) vaart uit de set, maar dat was niet alles. Terwijl Fowler de snaar verving, begonnen de bassist en de drummer alvast maar aan het volgende nummer met als gevolg dat ik het eindeloos herhaalde baslijntje reeds grondig beu was nog voor de song begonnen was. Daarna bleef de motor wat sputteren en bleef ik dat opgefokte rock-‘n-roll sfeertje van het begin missen. Het publiek had daar duidelijk minder last van en zette het massaal op een dansen. Toch bleef ik een knagend gevoel hebben dat hier veel meer had ingezeten.

Night Beats uit Seattle, Washington is één van de beste livebands van de laatste jaren maar ook bij hen bleef ik wat op mijn honger zitten. De eerste nummers werden wat verknoeid door het voortdurend gefoeter op de geluidsmensen van zanger-gitarist Lee Blackwell die voor de gelegenheid getooid was met een baret. Of zijn de nieuwe songs toch wat minder puntig dan de oude? Na een tijdje werd dan toch de juiste cadans gevonden en kregen we dampende psychedelische garagerock met een uit de diepste krochten galmende gitaar, die steeds bij de les gehouden werd door de adequate drums van James Traeger en de infecterend pompende bas van nieuwkomer Jakob Bowden. Net toen ik dreigde helemaal uit mijn dak te gaan gooide Blackwell het roer om en bracht twee onbenullige popsongs waarin hij plots heel conventioneel probeerde te zingen terwijl ook zijn gitaar plots heel mediocre klonk. Brrr. Wat was dat? Daarna herpakte hij zich toch en kregen we een schitterende finale waarin hij zijn stem liet huilen als vanouds en zijn gitaar gierend de bocht mocht uitvliegen.

Het Italiaanse Throw Down Bones mochten het feestje afsluiten en ze deden dat met verve. Nochtans lig ik zelden wakker voor dit soort muziek. Industrial soundscapes uit een laptop waarbij twee mannen in leren jekker wild tekeer gingen met een bas en een gitaar en die niet zelden als een geweer op het publiek richtten. Maar het zat verdomd knap in elkaar terwijl de repetitieve bas voor een hypnotiserend effect zorgde en de twee het ook nog eens visueel aantrekkelijk maakten. Hoewel, in een minder gulle stemming had ik ze misschien poseurs genoemd. Mooie set, alleen jammer dat het o zo voorspelbaar moest eindigen in een poel van noise met eindeloos gepruts en gepingel waardoor ik een eventuele bis niet meer heb afgewacht.

Stellar Swamp, tot volgend jaar!

Organisatie: Stellar Swamp ism Atelier 2010 + Magasin 4, Brussel

Pagina 15 van 19