Binic Folks Blues Festival 2019 - Overzicht van het driedaags festival - Rock’n’roll!
Binic Folks Blues Festival 2019
Côtes d’Armor (Festivalkaai)
Binic (Bretagne)
2019-07-26 t-m 2019-07-28
Ollie Nollet
Er is opnieuw sprake van een recordeditie wat betekent dat er zeker meer dan 60.000 bezoekers waren, misschien zelfs 70.000. Binic Folks Blues Festival (nog steeds gratis) is wellicht het enige festival dat kan blijven groeien zonder de minste commerciële toegeving. Grootste naam dit jaar was Sleaford Mods, voor de rest zagen we enkel groepen die gewoonlijk voor niet meer dan 100 man spelen. Om een voorbeeld te geven: afsluiter vrijdag op het hoofdpodium was Grindhouse, een groep die enkele dagen eerder nog in de Pit’s te gast was.
De meeste artiesten weten dan ook niet goed wat hen overkomt en blijven publiek en organistoren bedanken. Velen konden dan ook aan de verleiding niet weerstaan en gooiden zich in de armen van die mensenzee. Er waren dit jaar opvallend veel crowdsurfers onder de artiesten.
Keerzijde van de medaille waren de ellenlange rijen aan eetstandjes en toiletten. Vooral op zaterdag leek de limiet echt bereikt. En toch kon wie dat echt wou de optredens steeds van heel dichtbij meemaken.
dag 1 - vrijdag 26 juli 2019
Door onvoorziene omstandigheden zag ik slechts het laatste kwartier van Baby Shakes uit New York City. Drie kortgerokte dames en een mannelijke drummer brachten er een mix van bubblegum en rock-‘n-roll. Waren de Ramones een girlgroup geweest dan klonken ze wellicht zo.
Meteen daarna reeds een eerste hoogtepunt op de Scène Cloche, het kleinste maar gezelligste podium van de drie. Daarvoor zorgde een alweer indrukwekkende Margaret Airplaneman. Naast de Duitse Sophie Clemente op drums had ze opnieuw enkele gasten uitgenodigd. Zo mocht gitarist Looch Vibrato (Magnetix) een nummer meedoen op gitaar en zagen we veterane Misty White, die tweede helft jaren ‘80 met The Hellcats furore maakte in Memphis, bezig op tamboerijn. Maar het was toch vooral Margaret zelf die ons, met een hypnotiserende bottleneck gitaar, op de knieën kreeg. In een set waarin alle nummers van haar laatste album ‘Live at the Charles River Museum of Industry’ aan bod kwamen wist ze de blues een geheel eigen draai te geven zoals een Junior Kimbrough dat destijds ook kon. Fenomenaal in al zijn eenvoud. En dan hoorden we niet eens de prijsnummers van haar comebackplaat met Mr. Airplaneman, “Jacaranda blue”, van vorig jaar of de gloednieuwe door Greg Oblivian geproducete dubbelsingle “Smasheville”! Wel viel ons een ingetogen uitvoering van de traditional “Jesus on the mainline” ten deel als slotakkoord.
Margaret had daarna het geluk om haar eigen favoriete band te zien op het podium waar ze zelf daarnet nog stond. In thuisland Australië komt men superlatieven tekort voor ‘Crystal cuts’, de laatste plaat van Shifting Sands uit Brisbane maar ook elders bleef de groep niet onopgemerkt. Zelf vond ik er niet zoveel aan maar ik wilde de groep rond zanger Geoff Corbett en Izzy Mellor (zang en keys) live wel een kans geven. Ik zag vooral een zanger worstelen met een barkruk terwijl men gretig gebruik maakte van het beproefde recept: de songs verstild beginnen om ze uiteindelijk in vol ornaat te laten eindigen. Buiten iets dat werd aangekondigd als een country song en het oudere “Unrelenting surf” vond ik er ook hier niet veel aan.
Zondag zag ik ze nog eens terug op de Scène Banche en nu die donkere songs me wat vertrouwder in de oren klonken moet ik eerlijk toegeven dat ik er me steeds beter in kon vinden. Wat niet wegneemt dat sommige nummers echt wel te melig bleven.
Wat ik miste bij Shifting Sands, daar was bij The Schizophonics uit San Diego, Californië absoluut geen gebrek aan: opwinding! Zanger Pat Beers was er eentje van de wildste soort. Hij stond geen seconde stil, demonstreerde de ene spagaat na de andere terwijl hij bleef zingen en gitaarspelen. Dat laatste meestal met één hand wat wonderwel lukte. Niets kon dit eigenzinnige baasje tegenhouden tenzij die losgerukte gitaarband, tot tweemaal toe. En de muziek? Die mocht er best zijn: Amerikaanse protopunk, een mix van MC5 en The Stooges waarvan de hijgerige zang wat aan Alan Vega deed denken. Op het einde werd het helemaal mooi toen Beers het publiek in trok om “Whole lotta shakin’ goin’ on” (Jerry Lee Lewis) in te zetten terwijl King Khan zijn gitaar overnam. Rock-‘n-roll!!!
Na de, ter hoogte van de knieën, gescheurde broek van Pat Beers (die zal hij heus niet zo gekocht hebben) kon het contrast met de glamoureuze outfit van de dandy’s van Beechwood (New York) niet groter zijn. Dit leek wel Duran Duran maar de drie tapten muzikaal wel uit een totaal ander vaatje. Wat glamrock, dat zeker maar eigenlijk klonk die gitaar behoorlijk vintage rock-‘n-roll wat het duidelijkst te horen was tijdens de opener en de afsluiter, twee schitterende instrumentals. Vooraf vreesde ik even dat ze het niet zouden brengen maar bij song nr 3 werd ik al op mijn wenken bediend: die onwaarschijnlijk mooie cover van “I’m not like everybody else” (The Kinks). Dit alleen al had volstaan maar er volgde nog veel meer moois. De songs van ‘Inside the flesh hotel’ en ‘Songs from the land of nod’ bleken live nog indringender dan op plaat. Enig minpuntje misschien was de zang van Gordon Lawrence: op zijn geschreeuw viel niets aan te merken maar wanneer hij probeerde ‘normaal’ te zingen leek het alsof hij zijn stem kwijt was.
Death Valley Girls braken eerder dit jaar al het kot af in de 4AD en ook hier wisten ze in geen tijd het publiek voor zich te winnen. Daar zorgde vooral zangeres Bonnie Bloomgarden voor, die voortdurend contact zocht met het volk. Had het gekund dan had ze wellicht iedereen persoonlijk een knuffel gegeven. Zo ging ze zelfs even op de toog wandelen om de mensen daar ook eens te groeten. Daardoor bleef het creepy sfeertje die ze in de 4AD wisten te creëren hier achterwege maar de nummers zelf bleven wel pal overeind. Rammelende psychrock bijeen gehouden door de oorsplijtende riffs van de immer als een donderwolk kijkende (hoewel de drie vrouwelijke groepsleden het soms zo bont maakten dat zelfs hij een glimlach niet langer kon onderdrukken) Larry Schemel.
Zaterdag zag ik ze nog terug op de Scène Pommelec voor opnieuw een adembenemende set. Death Valley Girls waren wat mij betreft naast Margaret Airplaneman het beste wat Binic dit jaar te bieden had.
Handsome Jack, drie langharige jongens uit Lockport, New York, begonnen zeer sterk met het zompige “Keep on” dat van Creedence Clearwater Revival had kunnen zijn. Daarna konden ze nog enkele nummers boeien met stevige southern rock. Maar al vlug lieten ze die robuuste sound varen om na een doodsaaie drumsolo alle clichés uit de seventies op een hoopje te vegen. Jammer, hier had meer in gezeten.
dag 2 - zaterdag 27 juli 2019
St. Morris Sinners, een kwartet uit het Australische Adelaide, mochten openen op een zonovergoten Scène Banche. Wellicht niet de ideale biotoop voor deze groep die vage herinneringen aan The Gun Club opriep. De woordenstroom van Stephen (Slippery) Johnson deed op zijn beurt dan weer denken aan Nick Cave. Maar op dat grote podium, zo vroeg in de namiddag, leek de motor nooit echt aan te slaan.
Zondag in de vooravond zag ik ze nog terug op het kleinste podium waar ze wel konden overtuigen. Johnson bleek hier een gedreven frontman die weliswaar telkens in zijn aankondigingen bleef steken maar niet te beroerd was om in het publiek te duiken.
Van Draught Dodgers (uit Melbourne) had ik veel verwacht maar dat kwam slechts ten dele uit. Mooi om te zien, dat zeker. Vooral op gitarist Tim Rogers, een soort elastieken Rod Stewart, raakte je nooit uitgekeken. Maar een nieuwe Eddy Current Suppression Ring zoals door enkelen geopperd werd was dit zeker niet. Daarvoor ontbrak het hun smerige pubrock aan goeie songs. Het duurde tot “Love sick” en de The Damned-cover “New Rose” vooraleer ik iets hoorde wat bleef hangen.
Ik zag ook nog een flard van Knuckle Head, een duo uit de Elzas. Net op tijd om een aanvaardbare cover van “Personal Jesus” (Depeche Mode) te horen. Zelf omschrijven ze hun ding als dark country, ik hoorde vooral heavy rock met een stereotiepe gitaar en een geweldenaar op drums.
Daarna wist ik even niet wat eruit te pikken en koos ik lukraak voor Moody Beaches uit Melbourne. Maar wat ben ik blij dat ik deze drie meiden aan het werk zag. Fotomodellen zijn het allerminst maar muzikaal wisten ze me vanaf de eerste seconde bij mijn nekvel te grijpen. Een wel erg gruizig klinkende bas (Jessie Dennis) zorgde telkens voor een onontkoombare drive die dan verder werd opgesmukt met de stevige gitaar van Anna Lienhop en de aanlokkelijke samenzang van die twee. Ik ben er nog steeds niet uit hoe ik het nu precies moet omschrijven. Post punk grunge met een noise injectie? Soms meende ik ook The Breeders of vroege Pixies te horen. In ieder geval waren Moody Beaches een ware revelatie.
De enige verdienste van Saba Lou was dat ze de dochter van King Khan was. Sympathiek meisje dat het ongetwijfeld goed zou doen op het vrij podium van haar school. Maar dit was wel Binic en het grootste podium dan nog.
Nee, geef mij dan maar de carnavaleske bende van Grindhouse uit Melbourne. Vooral zanger-gitarist Mick “Two Fingers” Simpson zag er met zijn zwabberende hangbuik in zijn zwemshort en cape beeldig uit! Eén van hun nummers heet “Mutha fuckin punk rock power” en dat was meteen een perfecte omschrijving van wat we te horen kregen. Strak gebracht, zonder omkijken en met voor de gelegenheid eens een zanger die echt (zeer goed zelfs) kon zingen.
Het kwartet uit Seattle met de vreemde naam Steal Shit Do Drugs wordt wel eens versleten voor een indierockbandje. Dan moet er dan wel eentje van de harde soort zijn. Dit klonk snoeihard en had soms iets van Pere Ubu. Zanger Kennedy Carda, wiens sneer soms aan John Lydon deed denken, liet er geen gras over groeien en dook al bij het tweede nummer in het publiek. Een charismatische frontman van een verrassend sterke groep.
Afsluiter op het grootste podium zaterdag waren The Kill Devil Hills uit het Australische Fremantle, dat vlak naast Perth ligt. Veel volk (met zijn zessen) op het podium en wanneer Alex Archer even zijn viool opborg vielen er maar liefst drie gitaristen te noteren. Rechts herkende ik de broertjes Luke (die hier de vreemdste geluiden uit zijn gitaar toverde) en Ryan (bas) Dux die ik hier vorig jaar met The Floors had gezien. Toch was dit niet echt een gitaarband, daarvoor eiste Timothy Nelson op de keys een te grote rol op. Weidse rock met folk en country invloeden gegoten in knappe songs die af en toe Richard Thompson in gedachten brachten en meestal eindigden in euforische instrumentale finales.
dag 3 - zondag 28 juli 2019
Cannon Fodder is een drietal uit Le Mans rond Chris (zang, gitaar) en Alice Martini (een fluitende bassiste). Eén nummer lang wisten ze de schijn hoog te houden maar dan verzandde hun garagerock in classic rock met een vuil randje. Evenwel aanbevolen bij de jaarlijkse familie barbecue.
Met Civic leek wat schorriemorrie uit Melbourne het podium in te palmen, behalve de bassiste die ik eerder als elegant zou omschrijven. Maar eenmaal begonnen wisten deze kerels, die stuk voor stuk hun sporen reeds verdienden bij talloze andere groepen waarvan ik u de namen ga besparen, verdomd goed waar ze mee bezig waren. Post-punk met de nadruk op punk, met veel gevoel voor melodie en geïnspireerd door de Australische pubrock. Min of meer te vergelijken met Amyl & The Sniffers maar dan zonder hardrock en in de plaats van podiumbeest Amyl een heerlijke (zowel qua zang als attitude) Jim McCullough die me soms aan een Mark E. Smith (maar dan zonder de arrogantie) deed denken. Geweldige band die me tijdens de bis, waarvan ik zou gezworen hebben dat het een cover was, helemaal murw beukte. Wat een song: “New Vietnam” dat op wonderlijke wijze Black Sabbath met de Oblivians weet te combineren. Civic is binnenkort nog te zien op Leffingeleuren, ik kijk er nu al naar uit!
Na het jonge geweld van Civic zag ik opnieuw een gevestigde waarde uit de garagepunk die nog net niet bij de veteranen gerekend mag worden: Cellophane Suckers uit Keulen. Hun niet eens zo heel smerige rock klonk me dikwijls vrij bekend in de oren. Waren het covers of werden de voorbeelden iets te nadrukkelijk geciteerd? Niet dat ik al helemaal ingedommeld was maar plots was ik klaarwakker. Hoorde ik daar “My pal” niet? Een briljant nummer dat ik vooral ken in de versie van The Systemaddicts van vorig jaar maar origineel in ‘87 al door de tamelijk obscure Australische band GOD (1986-1989) werd uitgebracht. Volgens sommigen de beste song ooit in Melbourne gemaakt. Ik zal het alleszins niet tegenspreken. Blij dat ik dit live mocht horen alleen vond ik het een beetje jammer dat de Suckers hun bronnen niet eens vermeldden.
Zondag was er duidelijk wat minder volk in Binic maar bij Sleaford Mods (Nottingham) was daar hoegenaamd niets van te merken. Voor wie niet tijdig de Scène Banche bereikte was er geen doorkomen aan. We zagen het gekende recept: een nijdig rappende Jason Williamson en Andrew Fearn die afwisselend op de knop drukte om de muziek te starten en aan zijn bierflesje lurkte. Minstens even mooi als op plaat maar na een kwartier liet ik Sleaford Mods en vooral de drukte voor wat ze waren.
Toegegeven, muzikaal hadden Prettiest Eyes (Los Angeles) zeker minder te bieden maar hier viel tenminste iets te beleven op het podium. Een zingende drummer die het publiek indook of een swingende cowboy op funky bas. Dat waren de twee Puerto Ricanen en dan was er nog een Mexicaan met extreem lange haren die zorgde voor spooky keys en dark electronics. Geen gitaar (de enige keer op Binic vermoed ik) dus en dat zorgde voor een geheel eigen sound wat ook door het publiek gesmaakt werd.
Binic Folks Blues Festival kende opnieuw een uitstekende editie waarin Bonnie Bloomgarden van Death Valley Girls ons expliciet bedankte om voor de rock-‘n-roll te kiezen. Laat al die onheilsprofeten die al jarenlang verkondigen dat de rock-‘n-roll morsdood is eens naar Binic gaan. Of nee, toch liever niet.
Organisatie: Binic Folks Blues Festival