AB, Brussel programmatie + infootjes

AB, Brussel programmatie + infootjes Concerten 2025 15 + 16-10-25 – Froukje & S10 (Org: AB + Live Nation) 17-10-25 – Captain Kaiser 17-10-25 – Meskerem mees & Carlos Garbin performs the music from ‘exit above’ (Rosas) 18-10-25 – Rapsalon – tweede editie van…

logo_musiczine_nl

Cactus Club, Brugge - concerts

Cactus Club, Brugge - concerts 17-10 Jazz Brak, Low G (ism Hussle) 18-10 Noah Vanden Abeele @Stadsschouwburg (ism Cultuurcentrum Brugge) 18-10 Icoon ‘Gimme Gimme Gimme (Org: Lucky Lemon) 19-10 Molly Lewis 22-10 Teen creeps, Alpha whale 23/10 Xink (ism Stricto…

Zoek artikels

Volg ons !

Facebook Instagram Myspace Myspace

best navigatie

concours_200_nl

Inloggen

Onze partners

Onze partners

Laatste concert - festival

Lordi - De Casi...
Warhaus - De Ca...
Ollie Nollet

Ollie Nollet

Imploders - Hardcore punk volgens het boekje mist inspiratie

Laat ik maar meteen met de deur in huis vallen. Wie het vertikte om de regen te trotseren en thuis in de zetel bleef hangen, en zo waren er blijkbaar nogal wat, heeft niet zo heel veel gemist.

Foofer, een gloednieuw collectief uit Antwerpen, bestaande uit vier meisjes en een jongen, bracht huppelende lo-fi pop met wat punkinvloeden. De gitaar kwam nauwelijks in het stuk voor, in tegenstelling tot de bas die zich wel duidelijk profileerde. Verder hoorden we nog een goedkoop, klinkend orgeltje, moeizaam mee hinkende drums en een zangeres die met haar frivole, licht naar rap neigende zang het voortouw nam. Sympathiek, dat zeker, maar dit leek toch een band in een nog embryonale fase. Waarschijnlijk best te savoureren rond het haardvuur, maar te vluchtig voor een punkhol als The Pit's.

Eigenlijk heb ik weinig affiniteit met hardcore punk tenzij het om de pioniers van het genre gaat. De laatste keer dat ik in de buidel tastte voor een hardcoreplaat  moet in 2012 geweest zijn. Voor het debuut van Off! maar ook dat was een spin-off van Black Flag en Circle Jerks, twee van de baanbrekers uit het begin van de jaren '80. En laat Keith Morris, zanger van al die genoemde groepen, nu net de man zijn met wie Todd Faux, voorman van Imploders, voortdurend vergeleken wordt. Ruim voldoende om mijn aandacht te trekken. 
Imploders is een kwartet uit het Canadese Toronto dat net een tweede plaat uit heeft: ‘Targeted for termination’, goed voor twaalf nummers in 14 minuten. Volgens sommigen stond ons een klein bommetje te wachten. Dat bommetje was er misschien wel, ontploffen deed het in ieder geval niet. Nochtans deed Todd Faux, die zich meer tussen het volk of op de toog dan op het podium bevond, er alles aan om het vuur aan de lont te steken. Zijn snauwende zang bevatte ruim voldoende boosheid om me te bekeren, toch wisten de nummers me zelden te raken.
Imploders willen hardcore brengen zoals die klonk tijdens de gloriedagen en hebben daarbij lak aan originaliteit. Op zich is daar niets mis mee. Een goed glas wijn kan ook smaken zonder origineel te zijn. Helaas legden ze zichzelf daarbij zo veel beperkingen op, dat er nog maar weinig te beleven viel. Dit klonk strak, snedig en afgekloven tot op het bot en van die doctrine werd verder geen millimeter afgeweken. Met als gevolg dat ik het gevoel kreeg telkens naar hetzelfde nummer te luisteren. Het zegt veel dat ik de zeldzame backing vocals van bassist Mike Simpson (Chain Whip) als een verademing ervoer.
Dat het anders kon bleek tijdens het bisnummer waarin toch een zweem van variatie sloop en ik zelfs een tempowisseling meende te horen. Al kan dat laatste ook wishful thinking geweest zijn. In ieder geval was die bis het beste moment van de avond tenzij je het moment meetelt waarop de micro het begaf en Todd Faux als een vis naar adem leek te happen.
Het was een avond waarop de Imploders hun naam te weinig eer aandeden en het vergeefs wachten was tot de hel zou losbarsten.

Organisatie: Pit’s, Kortrijk

The 5.6.7.8.'s - Onweerstaanbare sixties garagerock en brutale surf

The 5.6.7.8.'s mogen dan al de reputatie hebben veel te touren, voor zover ik weet zijn ze nooit vaak in onze contreien geweest. Ook deze tour beperkt zich tot Spanje en Frankrijk, waarschijnlijk niet toevallig de twee Europese landen waar de rock-'n-roll nog echt bruist. Gelukkig werd Lille niet over het hoofd gezien en hoefde ik niet lang te twijfelen toen ik de groep aangekondigd zag in The Black Lab.
Bovendien werd er met The Fabulous Courettes een tweede aantrekkelijke naam aan de affiche toegevoegd.

De kiem voor The Courettes werd tien jaar geleden in Brazilië gelegd toen de Deense punkband, The Columbian Necties, er tourde in het voorprogramma van de Braziliaanse surfband Autoramas; Drummer Martin Thorsen raakte op de tourbus aan de praat met Flavia Couri en de twee bleken precies dezelfde interesses te hebben. Niet veel later trok Flavia Couri naar Denemarken en daarmee was de geboorte van The Courettes een feit.
Toen het duo in 2023 tekende bij het Britse Damaged Goods Records werd, op vraag van dat platenlabel en om hun retro imago nog wat meer glans te geven, hun naam veranderd in The Fabulous Courettes. Iets wat blijkbaar nog niet volledig doorgedrongen is bij Martin Couri (zo laat hij zich aanspreken sinds het ontstaan van de groep) want hij brulde om de haverklap "We are The Courettes". Misschien was hij er niet helemaal bij want hij had het ook telkens over 'saturday' terwijl het gewoon vrijdag was.
The Fabulous Courettes waren naar eigen zeggen helemaal uit het Deense Aalborg met de auto naar Lille gereden en hadden er duidelijk veel zin in. Flavia Couri, gekleed in een stemmig zwart wit geblokt jurkje en dito schoenen, bleek een gedroomde frontvrouw: gracieus, wild en onvermoeibaar. Haar dansmoves waren bevallig terwijl ze zich op het einde van de set letterlijk door het publiek op handen liet dragen. Even later verdween ze tussen het volk waarna we ze op de toog zagen klauteren. Wat het showelement betrof, zat het dus wel snor.
Muzikaal wisten ze me echter niet helemaal over de streep te trekken. Hun mix van garagerock en pop van de meidengroepen uit de jaren '60 klonk bij momenten wel erg aanstekelijk. Nummers als "Want you (like a cigarette)" en "Misfits & freaks" lieten zich best wel pruimen maar niet alle songs haalden dat niveau. Dat terwijl het met veel fuzz gelardeerde en de grootse gebaren niet schuwende gitaarspel van Flavia Couri toch wat mager uitviel, zeker in vergelijking met Ronnie Fujiyama die we daarna zouden zien. Maar misschien zeur ik wat te veel want het publiek genoot er met volle teugen van en uiteindelijk vond ook ik dit een ideaal voorprogramma.

Net als velen wellicht leerde ik The 5.6.7.8.'s kennen door hun optreden in de film ‘Kill Bill: Volume 1’ van Quentin Tarantino uit 2003. Toch bestaat de groep al veel langer. Oorspronkelijk gestart als kwartet in 1986 en sinds 1992 teruggebracht tot een trio werden ze vroeger wel eens Tokio's wildste exportproduct genoemd.  Dat zangeres en gitariste Yoshiko ‘Ronnie’ Fujiyama destijds geen katje was om zonder handschoenen aan te pakken, bewijst de "Teenage queen delinquent" tattoo op haar rechterbovenarm. Samen met haar zus Sashiko Fujii (drums) vormt ze de oorspronkelijke kern van de band die tegenwoordig wordt aangevuld met bassiste Akiko Omo.
Intussen zijn het prille zestigers en is het wildste er wellicht vanaf. Ik heb er het raden naar hoe het er vroeger tijdens hun optredens aan toe ging, maar na hun passage in The Black Lab kon ik alleen maar concluderen dat het beslist niet te laat was om ze aan het werk te zien. Nochtans sloeg, net voordat het optreden moest beginnen, de vrees voor een debacle toe. Zangeres Ronnie Fujiyama wou in laatste instantie de microfoon vervangen door een meegebracht eigen exemplaar en toen de technicus van dienst haar zei dat dat niet kon, volgde een eindeloze discussie. Bovendien bleek ook nog eens een gitaarkabel slecht te functioneren. Ik begon al nattigheid te voelen maar eenmaal die kabel vervangen was en "The Barracuda" van Alvin Cash and The Crawlers werd ingezet, vond Ronnie haar goede humeur terug en leek er geen vuiltje meer aan de lucht.
Wat volgde was een set spetterende rock-'n-roll waarin onweerstaanbare sixties garagerock werd afgewisseld met brutale surf. Het was zeker geen alledaags zicht: drie vrouwen op gevorderde leeftijd, gekleed in drie identieke bruine jurken, die zich minzaam vergrepen aan primaire rock-'n-roll maar de soepel pompende bas van Akiko Omo, de heerlijk roffelende, soms donderende drums van Sashiko Fujii en vooral die wonderlijke, niet zelden overstuurde gitaar van Ronnie Fujiyama zorgden constant voor subtiel vuurwerk. Nogal wat Japanners hebben de neiging, eenmaal een niche gevonden, er vol overheen te gaan, maar niet Ronnie Fujiyama, haar gitaarspel bleef altijd perfect gedoseerd.
De stemmen klonken misschien wat schril, maar ze leenden zich uitstekend voor de delicate parels waar hun set bol van stond. We hoorden veel met zorg gekozen covers zoals "I'm blue"van The Ikettes of "Road runner" van The Wailers (niet de Jamaicanen maar de Amerikaanse garagerockers uit de sixties).
Hun bekendste song, "Woo hoo" (van de Rock-A-Teens uit '59) zorgde zelfs voor een bescheiden moshpit. Toch werd de bal één keer misgeslagen. "Kid" (The Pretenders), geplukt uit de vier nummers tellende nieuwe single die ze opnamen met de Britse rockgodin Ludella Black (Thee Headcoatees), bleef wat richtingloos rondzwalken. Die misstap was gauw vergeten en de delicieuze set vond uiteindelijk een smaakvol slot in "Telstar" (The Tornados) dat voortgestuwd werd door een licht dementerende gitaar.
Uiteraard kon een bisronde niet uitblijven. Die werd fenomenaal ingezet met een stormachtige versie van "Hanky panky" (bekend van Tommy James & The Shondells maar oorspronkelijk van The Raindrops, de groep van songwriters Jeff Barry en Ellie Greenwich), met dit keer een minder bescheiden moshpit als gevolg, om ingetogen af te sluiten met "Harlem nocturne", een instrumental uit 1940 van Ray Noble and His Orchestra.
Achteraf prees ik me gelukkig dat ik The 5.6.7.8.'s, 39 jaar na hun oprichting, eindelijk live heb gezien.

Organisatie: The Black Lab, Wasquehal (Lille)

Leffingeleuren 2025 – Ontdekkingsfestival bij uitstek, voor tweede maal op rij uitverkocht!
Leffingeleuren 2025
Festivaldorp
Leffinge
2024-09-12 t-m 2024-09-14
Ollie Nollet

Leffingeleuren behoort samen met onder andere Gentse Feesten, Rock Werchter, Dranouter en Sjock tot de oudste nog bestaande festivals van ons land. Voor het eerst georganiseerd in 1977, groeide Leffingeleuren in de jaren 2000 uit tot een behoorlijk groot festival met net geen 20.000 bezoekers.
Na enkele tegenvallende edities werd in 2015 opnieuw gekozen voor een kleinschaliger festival. Naast de betalende optredens in de zaal, het café en een kleine tent (aanvankelijk de Kapel, later de Apollo) kwam er ook een gratis gedeelte waar bezoekers tussen de foodtrucks konden genieten van ontluikend Belgisch talent op de Busker Stage of een pittige dj-set aan de DJ-Booth. Het was even zoeken maar intussen lijkt de organisatie de ideale formule gevonden te hebben.
Leffingeleuren is vandaag een waar ontdekkingsfestival met naast enkele gevestigde waarden vooral minder gekende namen, waaronder veel buitenlandse, op het programma. Intussen lijkt ook het publiek gewonnen voor deze formule want het festival was voor de tweede maal op rij uitverkocht.

Mijn jaarlijkse bedevaart naar Leffingeleuren legde me ook dit jaar geen windeieren. Een verslag van drie dagen pendelen tussen Zaal, Apollo, Café, Busker Stage en op zaterdag ook nog Kerk.

dag 1 – vrijdag 12 september 2025
Mijn festival begon in de Apollo met 1-800-Mikey uit Sydney. 1-800-Mikey is eigenlijk het lo-fi slaapkamer project van muzikale duizendpoot Michael Barker die verder ook nog actief is bij Gee Tee en R.M.F.C.. Op het podium koos hij voor de gitaar en liet zich bijstaan door een tweede gitarist die ook de synths voor zijn rekening nam, een drummer en een bevallige bassiste. Dat leverde melodieuze powerpop op die net rafelig genoeg klonk om me over de streep te trekken. De pittige gitaren zorgden voor aanstekelijke hooks terwijl de synths zich beperkten tot de overgangen tussen de nummers. Daarbij werd het showelement niet vergeten. Zo zwierden ze plots met zijn drieën synchroon het linkerbeen sierlijk de lucht in. Het was nog vroeg, toch kon een eerste moshpit niet uitblijven.

Heavy Lungs, een viertal uit Bristol, heeft met zanger Danny Nedelko een waar fenomeen in huis. Het eveneens uit Bristol afkomstige Idles maakte in 2018 een single die zijn naam droeg, nu weten we waarom. Nedelko toonde zich een frontman met een wel erg dominante podiumuitstraling die onvermoeibaar en gracieus over het podium dartelde en ook geregeld interactie met het publiek zocht. Zo liet hij dat publiek in tweeën splijten om het op zijn teken te laten clashen. Geen enkele truc liet hij onbenut om de aandacht naar zich toe te zuigen.
En de muziek? Met zijn Metz-shirt gaf Nedelko meteen een duidelijke hint waar we het moesten zoeken. Een van energie barstende mix van noise en punk, waarin de scheurende gitaar van Oliver Southgate de dans leidde. Idles, voor ze gingen experimenteren, kan een ander referentiepunt zijn; en dan was er nog de drummer die met zijn felgekleurde short eerder in een boxring leek thuis te horen. De oerwoudgeluiden die hij ons liet maken waren niet bepaald fijnzinnig in tegenstelling tot zijn backing vocals die wel verrassend verfijnd waren.
Niet alle nummers waren even overtuigend maar de energie maakte veel, zo niet alles, goed.

Ik had er geen goed oog in toen ik de podiumopstelling van Yard (uit Dublin) zag. Die bestond uit twee electronicatafels en een gitaar met een indrukwekkend pedalboard. Geen drumstel dus. In de plaats daarvan kregen we pompende techno beats die een vreemde combinatie vormden met de gezwollen zang van Emmet White, die je eerder in een hardrockband zou verwachten.
De presentator van dienst had ons een scherpe gitaar beloofd maar daar had hij zich schromelijk in vergist. Don Malone boetseerde eerder subtiele soundscapes die soms verdronken in de pulserende beats. Bij momenten kon het me wel bekoren en Emmet White, die wat leek op Bart Cocquyt van Pink Room, bleek een gedreven frontman maar de weinig inspirerende beats lieten me uiteindelijk toch afhaken.

Daarna mochten we één van de hoogtepunten noteren in het café. Daarvoor zorgde Checkpoint, een bont gezelschap (4 mannen, 2 vrouwen) uit Melbourne. De groep heeft een eerste plaat, ‘Drift’, uit op een Duits label en die kwamen ze voorstellen. Het was hun negentiende optreden op een rij, maar van vermoeidheid was geen spoor te bekennen. Prettig gestoorde egg punk met funky vibes en een garagerandje die geïnspireerd leek door Alien Nosejob werd ons deel.
Twee drummers, waarvan één elektronisch, een bas en drie gitaren waarvan er soms één werd ingeruild voor een goedkoop klinkend orgeltje, zorgden voor de feestvreugde. Wat zich liet uiten in een bijzonder wilde moshpit waarbij het plafond en een zijdeur het bijna begaven. De innemende frontman, Erik Scerba, genoot er, balancerend op een monitor, met volle teugen van. Na een overrompelende set vielen de groepsleden elkaar uitvoerig in de armen terwijl wij uitgeteld achter bleven.

Sons uit Melsele wordt nog steeds aangekondigd als een garagerock of garagepunk band maar dat label bleek niet meer te kloppen. De garage is wellicht al lang ingeruild voor een professionele studio en dat was er aan te horen. Dit was een geoliede machine, grossierend in (veel te) grootse riffs en poppy meezingrefreinen. Het publiek lustte er duidelijk pap van en ging alweer uitzinnig te keer, maar dit soort uitvergrote rock is niet echt aan mij besteed. Maar als het even vervelend dreigde te worden, kon ik me nog altijd concentreren op Jens De Ruyte die in zijn T-shirt van The Cramps de prijs voor de meest beweeglijke bassist in de wacht sleepte.

Even later werd ik wel op mijn wenken bediend in de Apollo met Gee Tee, een vijfkoppig collectief uit Sydney, waarin ik meteen Michael Barker, die we enkele uren eerder aan het werk hadden gezien met 1-800-Mickey, herkende. Zanger en oprichter van de band, Kel Mason, zag er met zijn skimasker nogal vervaarlijk uit terwijl hun muziek aanvankelijk eigenlijk vrij braaf klonk. Braaf is hier voor één keer niet synoniem voor slecht.
Dit was heerlijk rammelende old school punk gegoten in korte, melodieuze nummers die herinneringen opriepen aan groepen zoals The Stranglers of Buzzcocks. Naarmate de set vorderde werden de songs wel wat ruiger maar ze bleven altijd even catchy terwijl de meute steeds wilder tekeer ging. Een mooi opgebouwde set die me aan de rand van de extase bracht en ik was duidelijk niet de enige.

Tegen beter weten in deed ik vervolgens een manmoedige poging om Nicky Du Soleil uit Brussel te savoureren. Na eerst het oeverloos geëmmer van een ambiancemeter te hebben aanhoord, verscheen eindelijk de nieuwe ster aan het schlagerfirmament. Helaas moest ik na één nummer de zaal verlaten met hevige darmkrampen...

dag 2 – zaterdag 13 september 2025
Op zaterdag hoorden we er al vroeg bij te zijn want de eerste band, Ryan Davis & The Roadhouse Band (oorspronkelijk uit Louisville, Kentucky maar intussen verkast naar Jeffersonville, Indiana), was meteen een topper. De zang deed meteen denken aan Bill Callahan en ook muzikaal zat het niet heel ver uit diens buurt.
Dit was bedachtzame americana met een indie insteek waarin de gitaren af en toe keet mochten schoppen. Alleen jammer dat de nummers meestal noodgedwongen uitgerokken werden door de onstuitbare en ongetwijfeld poëtische woordenstroom van Ryan Davis. Gelukkig was daar nog ene, in een gele windjack gehulde, DD Bongo die helemaal door het dak ging. Wanneer hij zich niet verloor in een sjamanistische regendans bracht hij met zijn merkwaardige percussie, spitante toetsen of zelfs een ordinaire blokfluit wat verlichting. Aan het slot van een toch wel mooie set waagde Ryan Davis zich er nog even aan om gitaar en melodica tegelijk te spelen. 

Hoeveel pech kan je hebben? Je mag dan eens totaal onverwacht op een festival aan de andere kant van het land spelen, breek je net enkele dagen ervoor je arm en moet je 24 uur voor het optreden nog onder het mes. Het overkwam Elena Lacroix van het Luikse Eosine. Hoewel ze zo geen gitaar kon spelen en duidelijk nog pijn had, was de groep toch afgezakt naar Leffinge. Met zijn vieren op één rij, allen volledig in het wit en Elena in een laken gehuld op een stoel probeerden ze er het beste van te maken. Wat eigenlijk niet lukte. Of het nu met die tegenslag te maken had, is me niet geheel duidelijk maar ik had hun mix van shoegaze, droompop en noiserock eerder al veel beter gehoord.
Dit klonk veel te artistiekerig en leek soms in onverteerbare progrock te verzanden. Gelukkig was daar nog steeds die ongrijpbare stem (wat een bereik) van onze pechvogel. Het werd uiteindelijk toch nog mooi toen tijdens het afsluitende "I am lost and found" drie schelmen onverwacht kwamen meezingen (of rappen) en zo alsnog voor vuurwerk zorgden. Dat mysterieuze drietal zou ons trouwens later op de avond nog een tweede keer verrassen.

Daarna werd ik totaal onverwacht compleet van de sokken geblazen door ELLIS-D. ELLIS-D (uit Brighton) staat voor Ellis Dickson, tegenwoordig de tourdrummer van Fat Dog. Een job die hij snel zal moeten opgeven, vermoed ik. Hier werd hij niet weggemoffeld op een drumkruk ergens achteraan op het podium maar mocht hij vooraan met een gitaar volop in de schijnwerpers staan.
Maar het waren vooral zijn ongrijpbare vocals die me meteen met verstomming sloegen en zowel David Byrne als Russell Mael (Sparks) lieten verbleken. Deze uiterst charismatische frontman, die er een handje van weg had om het publiek te vroeg te laten applaudisseren, hield me van de eerste tot laatste minuut aan zijn voeten gekluisterd. Daarbij zou ik bijna vergeten dat hij werd bijgestaan door een uitstekende vierkoppige band die minstens evenveel bijdroeg aan wat ik zou omschrijven als intelligente glamrock gekruid met een vleugje gothic-achtige paranoia. Dit was zonder twijfel het beste optreden op zaterdag. Het zijn precies dit soort verrassingen die Leffingeleuren zo leuk maken.

No Prisoners uit Gent is het nieuwste vehikel van Pieter-Jan Devos die we kennen van Kapitan Korsakov en Raketkanon. Verder herkende ik ook Leander van het Groenewoud (zoon van) op bas. Het drietal serveerde ons brutale rock met beukende riffs die me niet de hele set kon beklijven. Het had zeker zijn momenten, vooral tijdens hun cover van "Carmelita" van Warren Zevon, waarmee ze in de voetsporen traden van de legendarische GG Allin, ook al pakte die het helemaal anders aan. Wat je er ook mee aanvangt, het blijft een sterke song. Misschien was dat precies wat No Prisoners wat ontbrak: sterke songs.

Aan genres geen gebrek op Leffingeleuren. Zo was er ook plaats voor de nieuwste exponent van de Congolese rumba, hoewel ze daar zeker een buitenbeentje van zijn, Kin'gongola Kiniata uit Kinshasa. De vertaling van hun naam is het verpletterende geluid. Verpletterend was het misschien niet, fascinerend des te meer. Al hun instrumenten waren zelfgemaakt, meestal van afgedankte voorwerpen. Zo hadden ze een xylofoon bij, gemaakt met oude flessen wasmiddel, die bespeeld werd met halfvergane slippers. Het drumstel leek voor het grootste deel te bestaan uit oude radio's en tv-toestellen. Vooral de ritmische kracht en de opzwepende tweesnarige bas maakten dit onweerstaanbaar, zonder de extraordinaire gitaar en de stemmenpracht tekort te doen. Dit paste perfect in het rijtje met Konono N°1 en Staff Benda Bilili. 

Op zaterdag is er sinds een aantal jaren ook plaats voor ‘Duyster live’ waarin Ayco Duyster en Eppo Janssen enkele artiesten uitnodigen voor een kort interview en een sessie. Daar zag ik de muzikale kameleon uit Wevelgem, Brennt Vanneste, gekend van Stake (voorheen Steak Number Eight) en Klakmatrak. Dit was totaal iets anders dan zijn vorige projecten maar hij kwam er verdomd goed mee weg. Samen met een vriend op piano bracht hij akoestisch enkele liedjes die verrassend melodieus waren. Een eerste plaat, ‘Collections of goodbyes: escapade 1’ is al uit en er volgen nog twee delen. Hopelijk zien we hem hiermee nog terug in een ruimere bezetting.

 Om mijn afgepeigerde lijf wat rust te gunnen bleef ik in de kerk zitten zodat ik Tyler Ballgame in de Apollo miste. Misschien een verkeerde keuze want de IJslandse Arný Margrét kon niet echt overtuigen. Haar zoetgevooisde melancholische songs, die heel even aan Joni Mitchell deden denken, klonken best aardig maar waren wat eenvormig van karakter. De inspiratie voor haar nummers vond ze in Amerika, waar ze ook werden opgenomen, maar toen ze een song in het IJslands bracht hoorde ik buiten de taal geen wezenlijk verschil.

Het eerste nummer dat ik van Knives hoorde, een vijftal uit Bristol,  overrompelde me terstond. Het leek een ziedende stoomwals, die onvermijdelijk deed denken aan Rage Against The Machine, waaraan onmogelijk te ontkomen was. De groepsleden sprongen voortdurend hoog de lucht in, wat samen met de flikkerende lichten voor visueel spektakel zorgde.
De schreeuwerige, rappende vocals van kolos Jay Schottlander en de monstrueuze riffs lieten me tevreden grijnzen. Maar na een tijdje verschenen er toch enkele barstjes in het onbreekbaar gewaande pantser.  Zo leek de heerlijk stuiterende saxofoniste meer onderdeel van de visuele act dan van de muzikale. Ze speelde niet zo vaak en wanneer ze dat deed leek dat vooral bedoeld om de herrie compleet te maken. Daar kon ik eigenlijk nog mee leven. Veel erger was het gebrek aan inspiratie. Knives leek zichzelf voortdurend te herhalen waarbij sommige nummers slappe afkooksels leken van iets wat we enkele minuten eerder hadden gehoord. Knives was een tiental minuten briljant waarna het helaas bergafwaarts ging. 

Dat is nog altijd een stuk beter dan wat Heartworms, een trio uit Londen, ervan bakte. Toegegeven: Jojo Orme, die zowel Afghaans, Pakistaans, Deens als Chinees bloed door haar aderen heeft stromen, is een fenomeen maar dan eerder als danseres of performanceartieste. Ze begon nog met een gitaar om de hals en een theremin voor zich maar die werden al na één nummer door een loopjongen naar de kant gehaald. Zo werd ze niet meer gehinderd in hetgeen ze best kon: het imiteren van een heks of als een vleermuis over het podium dwalen. Hoewel ze een drummer en een gitarist bij zich had, bleek (te) veel van wat we hoorden gewoon vooraf opgenomen. Hun als postpunk vermomde new wave met nogal wat gothic-invloeden wist nauwelijks emoties bij me los te weken.
Ik kreeg het helemaal toen ze de zaal met haar vingertje voor de mond minutenlang liet zwijgen. Dat lukte wel maar het effect ging volledig verloren door het geroezemoes van de bar dat via de openstaande deuren vrolijk naar ons toe stroomde. Santé!

Hé hé, daar waren die drie lefgozers, die de set van Eosine op het einde wat kleur gaven, weer! Samen met een vierde jongen vormden ze Sextc, een nieuwe groep uit Gent. Nadat ik  enkele tegenvallende groepen had gezien boden zij eindelijk waar ik zo naar snakte: opwinding. Snoeiharde no-nonsense rock-'n-roll met smerige gitaren en bijtende zang waar de adrenaline van afspatte en die af en toe deed denken aan Nirvana. Tomeloos enthousiast, zoals alleen jonge groepen dat kunnen, raasden ze onbezonnen door hun set op de kleine Busker Stage.
De zanger bevond zich meer boven de hoofden van de uitbundige toeschouwers dan op het podium. Uiteindelijk belandde hij in het jonge boompje rechts voor het podium waaruit hij niet zonder enige moeite bevrijd werd.
Sextc was zonder twijfel één van de revelaties van deze editie van Leffingeleuren. Hopelijk zien we ze gauw terug.

Laatste groep die ik zag op zaterdag was Gurriers uit Dublin. Ze stonden dit jaar op Rock Werchter en worden vaak in één adem genoemd met Fontaines D.C. en The Murder Capital. Bovendien werden ze me sterk aanbevolen door een ingewijde zodat de verwachtingen hooggespannen waren. Helaas bleef ik wat op mijn honger zitten. Gurriers leek zich nooit uit het grote peloton postpunkbands te kunnen loswrikken. De sound mocht er zeker zijn, al heb ik het stilaan gehad met die als uit een grafkelder galmende gitaren.
Dan Hoff declameerde eerder zijn teksten dan hij ze zong terwijl hij vaak regels als mantras bleef herhalen. Hij had er ook een handje van weg om het publiek te manipuleren (zoals om een circle pit vragen) terwijl hij zelf altijd veilig op het droge bleef.
Andere opvallende figuren in de band waren de wel erg relaxte drummer en de hyperkinetische, in een overmaatse kilt gehesen, bassist die wel zijn weg naar het volk vond.

dag 3 - zondag 14 september 2025
Net als op zaterdag werd op zondag het startschot gegeven door een groep die zich in een buitenbaan van de americana leek te situeren. Maar in tegenstelling tot Ryan Davis hield Whitney K (Montreal) het bij korte songs, soms ultrakorte. Nu en dan leek het zelfs alsof hij er gewoon de stekker uittrok. Ook hier deed de stem me denken aan Bill Callahan, al hoorden anderen er dan weer Lou Reed in. Sommige nummers baadden sowieso al in een Velvet Underground-sfeertje.
De knappe songs zochten het schemergebied op tussen americana, altcountry en indierock. Wanneer de nummers dan toch wat langer duurden werden die opgesmukt met een Crazy Horse-achtige gitaaruitbarsting.
Hoewel de groep al heel wat platen op de teller heeft staan kwamen alle nummers, op één na, uit hun laatste, ‘Bubble’. Af en toe zette Konner Whitney ons op het verkeerde been. Zo begon "TV dreaming" als "Jealous guy" van John Lennon.
Na de set bleek er nog tijd over en maakten ze iemand die er om vroeg gelukkig met "Song for a friend", een nummer uit de vorige plaat. Whitney K, een naam om te onthouden!

Vorig jaar moesten ze hun optreden in het café op het allerlaatste moment annuleren. Dit jaar mocht Tje uit Hasselt de zondag openen op het grootste podium. Hoewel dit niet echt mijn ding was, vond ik hun zachtaardige avantpop best genietbaar. Vooral de wonderlijke zang van Lindy Versyck sprak tot de verbeelding. Ze wordt vaak vergeleken met Björk en daar kan ik wel inkomen. Naast haar zagen we nog gitarist Melvin Slabbinck, die ook een basdrum bediende, en Klaas Leyssen op bas en toetsen.

Hayden Pedigo had ik vooraf met dikke stift aangekruist. Zijn laatste plaat, ‘I'll be waving as you drive away’ behoort tot het beste wat ik dit jaar al te horen kreeg. Toch was ik er niet echt gerust op. Zou één man met enkel een gitaar, zonder zang, wel aanslaan in de Apollo? Daarop kan ik slechts één antwoord geven: een volmondig ja.
Pedigo kreeg de Apollo muisstil, zo stil zelfs dat hij er zelf ongemakkelijk van werd. Het gitaarspel van deze exceptionele fingerstyle gitarist uit Amarillo, Texas (hij woont eigenlijk al geruime tijd in Oklahoma City maar daar rept hij met geen woord over) klonk avontuurlijk zonder complex te lijken, grandioos en toch pretentieloos. Hij opende meteen met het prijsnummer van die laatste plaat: "Smoked", geïnspireerd door een oud nummer van Genesis. Nooit gedacht dat ik die naam ooit nog in een recensie over Leffingeleuren zou gebruiken en dan nog in positieve zin. Zelfs zonder het gesynthetiseerde koor vanop de plaat klonk dit magistraal.
Met het tweede nummer deed hij een poging om John Fahey met Led Zeppelin te combineren. Daarna vervlocht hij een eigen nummer met het thema van "Brokeback mountain" en zo kan ik nog even doorgaan.
Kortom: alles klonk even adembenemend en meeslepend, net als de verhalen trouwens die hij eraan koppelde.

Vervolgens zag ik op de Busker Stage Ciska Ciska, de band van de Gentse Ciska Daenens. Zij is de zus van Vito (Victoria Pax) en de dochter van Derek (& The Dirt). Ze komt duidelijk uit een familie met goede muzikale genen en wist me moeiteloos te overtuigen. Met een competente band bracht ze americana en folkpop, met echoes uit zowel het verleden (Neil Young) als het heden (Big Thief). Mooi!

Mijn favoriete podium op Leffingeleuren bevindt zich nog steeds in het café en neen, niet omdat je daar het makkelijkst aan bier geraakt. De kloof tussen artiesten en publiek is er het kleinst en zo heb ik het graag. Wat is er heerlijker dan de adem van een artiest in je gericht voelen of je moeten bukken voor een zwiepende gitaarhals. Dat laatste overkwam me trouwens letterlijk tijdens het optreden van Checkpoint op vrijdag.
Op zondag had ik het geluk er The Vovos te mogen aanschouwen, al had het wat voeten in de aarde voor het zover was. Net voor ze moesten beginnen viel de elektriciteit uit en toen dat euvel verholpen was, weigerde de stekker van het keyboard dienst. Intussen dreunde "Sabotage" van Beastie Boys door de boxen. Maar alles raakte gefixt zodat we eindelijk konden kennismaken met The Vovos, een vijfkoppige, volledig vrouwelijke queerband uit Naarm (Melbourne). Ada Duffy, een frontvrouw met een heerlijke punkbitch-attitude had haar micro aangekleed met een jasje in de vorm van een penis, inclusief ballen.
De groep heeft trouwens een EP uit met als titel ‘Cock rock’, vandaar wellicht. Het zette meteen de toon. Veel hoogstaands hoefde je niet te verwachten maar hun jangle-punk was zo charmant en aanstekelijk, dat iedereen ervoor bezweek.

Mocht het ooit wat minder gaan met de muzikale carrière van Babe Rainbow uit het Australische Byron Bay, wat ik trouwens niet meteen zie gebeuren, kunnen de bandleden altijd nog bijklussen als levende standbeelden. Zelden zag ik zo'n statische band. Zelfs als zanger Angus Dowling zich noodgedwongen moest bewegen, om zijn sambaballen te grijpen bijvoorbeeld, gebeurde dat in slow motion. Ook hun muziek klonk uitermate laidback: neo-psychedelica met zachte zang en hypnotiserende grooves. Een lounge-versie van The Beach Boys die me liet zwijmelen.
Naarmate de set vorderde kwamen er steeds meer seventies-funk invloeden bovendrijven maar het bleef even relaxt klinken. Na een begeesterende set vroeg Angus Dowling beleefd of er nog ruimte was voor een bisnummer, helaas tevergeefs.

Gut Health uit Naarm (Melbourne) mocht al openen voor groepen als Queens Of The Stone Age en Primal Scream, in Leffinge stonden ze op het bescheiden podium van het café. Het had wat tijd nodig eer ik me kon vinden in de exploten van dit bonte gezelschap. Maar gaandeweg raakte ik steeds meer in de ban van hun hoekige mix van no-wave en artpunk. Zangeres Athina Uh Oh, een pittig opdondertje dat haar fitnessprogramma leek af te werken, was een fascinerende frontvrouw. Verder bestond deze intrigerende formatie uit twee drummers, die voor een sterke ritmische impuls zorgden, een funky bas en twee gitaren die niet zelden als stoorzender fungeerden. Een niet makkelijk in het oor liggende combinatie die toch een hypnotiserende aantrekkingskracht had. Het laatste nummer, het bijzonder fraaie "Stiletto", liet ons bijna smeken om meer.

Maar daar was absoluut geen tijd voor want intussen stond R.M.F.C. uit Sydney klaar in de Apollo. R.M.F.C. staat voor Rock Music Fan Club, komt uit Sydney en was de vierde Australische groep op een rij die ik mocht bewonderen. Ook dit bleek een fascinerende band die moeilijk te plaatsen viel. Ze worden al eens vergeleken met The Fall en Devo maar dat hoorde ik er niet in. Mijn vermoeide brein kon bij deze postpunk in een garagejasje slechts enkele wankele vergelijkingen verzinnen: Joy Division na een rock-'n-roll-injectie, Beasts Of Bourbon na een spoedcursus punk of Black Rebel Motorcycle Club op zijn vettigst.
In de frontlinie zagen we een bassist en een gitarist die duidelijk niet verlegen zaten om een rock-'n-roll pose meer of minder. Naast hen een tweede gitarist en een saxofonist maar de architect van de groep bevond zich achter het drumstel. Buz Clatworthy nam niet alleen het merendeel van de vocals voor zijn rekening maar schreef ook de knap gecomponeerde nummers. Het bleef knetteren tot de saxofonist een weemoedige solo uit zijn instrument mocht persen. Na dit verstilde moment viel het om onverklaarbare redenen zelfs helemaal stil. Na minutenlang overleg wist de locomotief zich alsnog in beweging te trekken met een zinderend slot als eindbestemming.

Clap Your Hands Say Yeah uit Philadelphia was wellicht de band waar het meest naar uitgekeken werd. Oprichter en enig overgebleven lid Alec Ounsworth kwam er samen met een drietal tourmuzikanten het 20 jaar oude, titelloze debuut integraal ten gehore brengen. Die plaat, door sommigen bestempeld als een meesterwerk, is geruisloos aan me voorbijgegaan en na hun doortocht in Leffinge voel ik nog steeds geen drang om het album alsnog op te pikken. Toch konden de verfrissend jengelende gitaren mijn hart aanvankelijk wel verwarmen terwijl Ounsworths, op zijn zachtst gezegd, niet alledaagse stem de verbeelding voldoende prikkelde.
Maar ook indiepop, hoe verfijnd ook, blijft uiteindelijk pop en dat is iets waar ondergetekende niet meteen op zoek naar is. Bovendien sloop er na verloop van tijd wat eenvormigheid in de set met als gevolg dat nogal wat mensen afhaakten. Toch mocht Clap Your Hands Say Yeah na hun toegestane tijd gewoon doorspelen, terwijl even daarvoor Babe Rainbow een bis geweigerd werd. Mij niet gelaten, maar toch begon de Black Lips-fan in mij behoorlijk zenuwachtig te worden. De tijd voor de changeover werd immers steeds korter, wat wel eens gevolgen kon hebben voor de set van de Black Lips. Gelukkig had dit uiteindelijk toch geen consequenties.

Black Lips uit Atlanta vormen een kleurrijke mix van vijf unieke persoonlijkheden. Jeff Clarke, die voor één keer zijn kleedje thuis liet ten gunste van een korte broek, staat in voor het countryluikje en de vettige gitaar. Bassist Jared Swilley, kam keurig in de achterzak, is de Fonzie van de band. Gitarist Cole Alexander, het ongeleide projectiel dat na 25 jaar nog steeds zijn fluimen de lucht in spuwde om ze vervolgens weer met de mond op te vangen. Wat minder opvallend misschien, maar de leider van het zootje: drummer Oakley Munson. De laatste plaat werd trouwens in zijn Sound At Manor studio in The Catskills opgenomen. En ten slotte saxofoniste Zumi Rosow, die haar eigen performance opvoerde binnen de Black Lips-show. Met vijf zangers in de rangen schonken ze ons uitbundig (samen) gezongen garagerock, slordig en nonchalant maar o zo aanstekelijk.
Van begin tot eind een feest, de perfecte afsluiter van Leffingeleuren! Ze selecteerden slechts één nummer uit de gloednieuwe ‘Season of the peach’-plaat: "Zulu saints" waardoor er ruimte zat was voor de oude klassiekers. Songs als "Holding me holding you", "Hooker Jon", "Dirty hands" of "O Katrina!" werden door een uitzinnig publiek met onstuimige reacties ontvangen en luidruchtig meegebruld. De Velvet Underground-cover "Get it on time", weergaloos gezongen door Zumi, liet me nog maar eens wegsmelten.
Na al die jaren zit er nog steeds geen spatje sleet op de Black Lips. De set, die in geen tijd voorbij vloog, werd extatisch afgerond met de bis, "Bad kids" waarna een dolgedraaide Cole Alexander het publiek indook.

Leffingeleuren 2025 was een erg sterke editie met als absolute hoogtepunten Checkpoint en Gee Tee op vrijdag, ELLIS-D en Sextc op zaterdag en Hayden Pedigo, R.M.F.C. en Black lips op zondag.

Neem gerust een kijkje naar de pics @Kristof Acke
https://www.musiczine.net/index.php/nl/component/phocagallery/category/8606-leffingeleuren-2025?Itemid=0
Organisatie: VZW De Zwerver – Leffingeleuren, Leffinge  

Psychedelic Porn Crumpets - Uitzinnige psychrock van een fenomenale liveband
Psychedelic Porn Crumpets
De Zwerver
Leffinge
2025-08-29
Ollie Nollet

Om eerlijk te zijn: ik heb me eigenlijk nooit beziggehouden met de Psychedelic Porn Crumpets. Niet dat de groep uit het Australische Perth me onbekend was. Eenmaal hun fascinerende naam gehoord, vergeet je die trouwens nooit meer, maar me verdiepen in hun muziek had ik tot een paar weken geleden nooit gedaan. Maar wanneer een band die zo'n uitzonderlijke live-reputatie geniet naar één van mijn favoriete clubs komt wil ik dat toch niet missen. Een reputatie die ze overigens helemaal waarmaakten maar eerst mocht Bront zich aan ons voorstellen.

Zoek niet te hard naar de betekenis van hun naam: Bront is gewoon een vervorming van de voornaam van Brent Pauwels, geestelijke vader van de groep. Bront was oorspronkelijk het slaapkamerproject van Brent Pauwels, maar intussen heeft hij een viertal uitstekende muzikanten rond zich verzameld die allen ook actief zijn in meerdere, mij meestal onbekende, andere groepen. Me wel bekend waren de broers de Geus die ik eerder al aan het werk had gezien: gitarist Casper bij Brorlab en Moar, drummer Simon bij Meltheads en eveneens Moar.
Brent Pauwels (met een onvervalste pornosnor) bleek meteen een innemende frontman. Zijn lage stem, die soms aan Warren Thomas van de veel te vroeg ter ziele gegane The Abigails deed denken, klonk misschien afstandelijk maar dat maakte ze enkel intrigerender.
Muzikaal tapte Bront uit nogal wat vaatjes: lofi, postpunk, garagerock, jangle pop,... Toch was er één constante factor: de sterke songs.
De groep stond meteen op scherp met 2 nummers uit hun gloednieuwe, uitstekende EP "#9" waarmee Bront zes jaar na de vorige plaat weer helemaal terug is. "#9" bevat slechts vier nummers zodat er ruimte genoeg was om royaal in het verleden te graven. Dat oudere werk bleek de tand des tijds goed doorstaan te hebben en moest zeker niet onderdoen voor het nieuwe materiaal. Het door de bas van Niels Elsermans voortgestuwde "Nipples of society", waarin de zanger bewees ook de hoge noten aan te kunnen, vond ik zelfs het absolute hoogtepunt en dat nummer stond reeds op de eerste EP ‘The blonde koala show vol.1’ uit 2017.
Het werd een mooie, erg gevarieerde set zonder inzinkingen die groots werd afgesloten met het op een marsritme voortdenderende "Hard and sad" waarna ik alleen maar tot het besluit kon komen dat De Zwerver zijn voorprogramma's telkens met veel zorg weet uit te kiezen. Dit was er zeker eentje om te onthouden.

Met drie gitaren in de frontlinie ontpopte Psychedelic Porn Crumpets zich tot een nog uitgesprokener gitaarband dan ik had verwacht. De elektronica beperkte zich tot een minimum en gitarist Chris Young ruilde zijn gitaar slechts een enkele keer voor een keyboard. Dat zat dus wel goed.
Toch duurde het een tijdje vooraleer ik volledig werd meegezogen in de slipstream van een af en toe met zijn gitaarriem worstelende Jack McEwan en zijn vier vrienden. Het was even aanpassen aan die grootse, trippy sound waarin psychrock vakkundig gemixt werd met stoner en verder op smaak gebracht werd een mespuntje progrock.
Ook de nummers zelf waren niet instant behapbaar. Het leken wel spinnenwebben. Wat aanvankelijk een onoverzichtelijke wirwar leek, bleek bij nader inzien dan toch fijne compositorische elementen te bevatten waarin niet zelden een machtige riff verscholen lag. Blijkbaar was ik niet de enige die wat rodage nodig had.
Ook de niet onaanzienlijke meute devote fans had wat tijd nodig om haar roemruchte reputatie waar te maken. Maar eenmaal het hek van de dam stuiterden de lijven moorddadig hoog en vormden zich uitzinnige circlepits. Op een gegeven moment ging een groep diehards zelfs even samen op de grond zitten voor wat ik niet beter kan omschrijven dan de Marie-Louise, een beweging die ik tot nu toe enkel kende van banale trouwfeesten. Ook vocaal lieten deze enthousiastelingen zich niet onbetuigd. Er werd uitbundig meegezongen, opvallend genoeg meer met de gitaarriffs dan met de vocals, en het gejoel tussen de nummers was zo mogelijk nog luidruchtiger. Of zouden die twee strategisch op de rand van het podium opgestelde microfoons, richting het publiek, daar voor iets tussen gezeten hebben?
In ieder geval laafde de groep zich gulzig aan die energie van het publiek waardoor ook zij steeds geestdriftiger werden. 
Hun laatste, "Carpe diem, moonman" vind ik niet bepaald wereldschokkend, toch staan er twee fantastische nummers op: "Another Reincarnation" en " March On For Pax Romana" en die zaten netjes bij de drie geselecteerde nummers uit die plaat. Het maakte me alleen maar euforischer. Zelfs de talloze verstilde gitaar intro's van Jack McEwan, die verrassend conventioneel klonken voor iemand die zich ooit liet ontvallen dat hij elke natuurlijke conventie in het gitaarspel wilde vergeten, konden me mateloos boeien. Alleen enkele kalmere passages die me deden denken aan Tame Impala, een groep die niet mijn definitie van psychedelica deelt, kon ik wat minder smaken.
Psychedelic Porn Crumpets bewees met een set uitzinnige psychrock, die in al zijn grootsheid soms even flirtte met stadionrock maar die grens gelukkig nooit echt overschreed, een fenomenale liveband te zijn.

Organisatie: VZW De Zwerver – Leffingeleuren, Leffinge

Private Function - Brutaal, zonder remmen en vol humor

Het was zeker niet op basis van hun platen dat ik besloot om Private Function te gaan zien want die vind ik verre van indrukwekkend. Maar het aantal lovende reacties dat ik te horen kreeg van mensen die de groep eerder aan het werk zagen was dermate hoog dat ik haast niet anders kon dan dit livefenomeen eens te gaan checken.
En dat kon, in The Pit's maar dat zou zomaar eens de laatste keer geweest kunnen zijn. Eigenlijk is Private Function dit soort cafés inmiddels al ontgroeid maar omdat ze The Pit's zo'n geweldige locatie vinden, wilden ze er absoluut nog eens opdraven. Er werd dan ook een stormloop verwacht (The Pit's werkt zonder voorverkoop) maar die bleef gelukkig net beheersbaar.

De eer om te openen was weggelegd voor Tipi., een duo uit Brussel dat ons een mix van punk, hardcore, garage en psych beloofde. Ik hoorde vooral met veel power gebrachte punk die in de verte deed denken aan Japandroids. Knallende drums, een laagvliegende gitaar en twee brulboeien waren daarbij de voornaamste ingrediënten. Een gebrek aan energie kon je zanger-gitarist Martin (Mr. Fartface, Alien Nation,...) en drummer Makhmo (Asile, Suicides De Lapins,...) moeilijk verwijten. Vooral die drummer, die zijn broek thuis had laten liggen, wist geen raad met zijn onstuimigheid. Hij klom voortdurend op zijn drumkruk en haalde in al zijn furiositeit ook nog eens het spandoek van Private Function naar beneden.
Tipi. week geen millimeter af van de gekozen stijl, maar wist dankzij de knappe nummers toch voor voldoende variatie te zorgen. Een gesmaakte set waarin een nummer werd opgedragen aan de een dag eerder overleden Ozzy.

Daarna was het de beurt aan het zeskoppige livemonster uit Melbourne dat haar gloednieuwe plaat, met een titel die voor mij onmogelijk te typen is, kwam voorstellen. Een plaat waarvan de hoes minstens even inventief is als de muziek. Die hoes -de eerste microscopische volgens de groep- bestaat uit 2590 individuele platenhoezen ontworpen door Bootleg Comics en is voorzien van een speciaal gebouwd vergrootglas om zich volledig in het artwork te kunnen verdiepen.
Dat lijkt een nogal artistiekerige aanpak maar op het podium bleek meteen het tegendeel waar. Het publiek wist verdomd goed waarvoor het gekomen was. Vanaf de eerste noten barstte de moshpit los en spoot het bier in alle richtingen. Hun ondefinieerbare mix van punk en psychrock klonk luid, explosief en ongeremd. Nummers als "Ready to be rich" en "Fuck me dead" klonken meteen vertrouwd en nodigden uit tot meebrullen.
Zanger Chris Penney wist als geen ander hoe hij een publiek moest ophitsen. Hij sprong vrijwel meteen op de toog en waagde zich af en toe aan een rondje crowdsurfen waarbij mijn hoofd een paar keer kennismaakte met zijn bottines.
De heksenketel werd zo mogelijk nog heter toen bassiste Milla Holland de microfoon van Penney toegespeeld kreeg. Het hardcoregehalte schoot meteen fors omhoog terwijl haar akelig indringende stemgeluid niet te omschrijven viel.
Er was ook plaats voor een gezonde dosis humor. Daar zorgden in de eerste plaats enkele verminkte covers voor: "I get around" van The Beach Boys" en "Free bird" van Lynyrd Skynyrd. Achteraf hoorde ik dat ze ook een nummer van Coldplay door de mangel gehaald hadden. Ook de vier ultrakorte nummers, telkens onder de 10 seconden en voorafgegaan door een 1-2-3-4 in Ramones-stijl, kon je moeilijk erg serieus nemen.
Een van energie barstende set werd afgesloten met het splinterbommetje "Duct tape", waarna Chris Penney de benen nam. De rest van de band bleef gewoon op het podium staan en toen de zanger niet meteen terug kwam opdagen, speelde gitarist Anthony Biancofiore met een brede grijns op het gelaat feilloos de intro van "Radar love". Een mooi eerbetoon zonder woorden voor de net overleden George Kooymans en tevens het bewijs van de veelzijdigheid van Private Function die veel groter bleek dan ik had kunnen vermoeden. 

Organisatie: Pit’s, Kortrijk

Left Lane Cruiser - Meteen een marathonset met de nieuwe drummer

Voor deze laatste editie van Stad Onderstroom, een festival dat sinds 2001 onze zomermaanden opvrolijkt met gratis culturele activiteiten, wist de 4AD nog een verleidelijke naam van internationale allure te strikken. Hoewel Left Lane Cruiser nog maar een jaar geleden dit podium in vuur en vlam zette, kwam er ook dit keer een pak volk opdagen. Wat nog maar eens bewijst dat men dit duo uit Fort Wayne, Indiana nooit genoeg gezien kan hebben, maar ook de openingsact had heel wat fans weten te mobiliseren.

Die opener werd aangekondigd als Me, Myself and I maar leek beter gekend als Dries One Man (Blues) Band. Die Dries staat dan weer voor Dries Laveyne, een jongeman uit Gistel die zijn hart duidelijk verpand heeft aan de blues en zich liet inspireren door onder meer Tiny Legs Tim.
Gewapend met een elementair drumstel, een nadrukkelijk aanwezige mondharmonica en een vettige gitaar zong hij met een rauwe, zelfverzekerde strot enkele iconische bluesnummers. Daarbij zocht hij voortdurend contact met het publiek en deed er werkelijk alles aan om de sfeer tot een kookpunt te brengen. Zo eindigde hij een nummer al staand op de basdrum. Opzwepende, door slide gitaar gedreven blues werd afgewisseld met pompende boogie waarbij een innige liefde voor Canned Heat leek door te schemeren. Minstens vier nummers stonden ook op het repertoire van die legendarische band uit Los Angeles: "On the road again", "Going up the country" (Bull Doze Blues van Henry Thomas uit 1929),  "Let's work together" (Wilbert Harrison) en "Rollin' and Tumblin''" (het best gekend in de versie van Muddy Waters).
Het bleek bijzonder moeilijk om daarbij de heupen stil te houden en Dries kon zijn set dan ook niet toepasselijker afsluiten dan met "Shake your hips" van Slim Harpo.
Ik was al aangenaam verrast dat een prille dertiger zich aan dit soort rudimentaire blues waagde, maar wat hij bracht bleek zowaar een revelatie. Iets wat ook Freddie J IV van Left Lane Cruiser niet ontgaan was, want maar liefst vier keer sprak hij lovende woorden over hem uit.

Het was maar de vraag of Left Lane Cruiser me hetzelfde euforische gevoel kon bezorgen als tijdens hun passage vorig jaar, toen hun tour één lange triomftocht leek. Dat bleek de eerste twintig minuten alvast niet het geval te zijn. Daarvoor was ik te veel uit het lood geslagen door de onverwachte, onaangekondigde verschijning van een nieuwe drummer. Het jarenlange gesukkel met verschillende drummers leek in 2022 definitief voorbij toen Brenn Beck, drummer van het eerste uur, terug op het oude nest streek. Maar die heeft dus opnieuw moeten afhaken en daar zullen de moordende tourschema's van Left Lane Cruiser wellicht niet vreemd aan zijn.
Geen in een Appalachian ambiance gedrenkte "Wash it" als opener dus, met Brenn Beck op basdrum, wasbord en koebel. Die minimale stijl leek me ook niks voor deze nieuwkomer die wat nerveus leek en na ieder nummer wel iets moest bijstellen aan zijn, naar Left Lane Cruiser-normen, uitgebreide drumstel.
Rick Kinney -zo heet de man- is een succesrijk ondernemer en zakenman die tevens reeds meer dan 20 jaar de vellen roert bij Moser Woods, een instrumentale progrockband waarvan hij medeoprichter is. Een vreemde keuze, zo lijkt het, maar Kinney was de laatste jaren ook actief bij Pete Dio and The Old & Dirty en die Pete Dio is een ex-drummer van Left Lane Cruiser. Vandaar wellicht dat hij in beeld kwam bij Freddie J IV.
Bij gebrek aan wasbord werd er dan maar afgetrapt met "Wild about you baby" van Hound Dog Taylor, een nummer dat eerder ook al meermaals als opener diende en waarin Freddie meteen uitpakte met zijn verschroeiende slidegitaar.
Verrassend weinig covers dit keer, ik hoorde enkel nog het altijd even mooi klinkende "Mule plow line" van Jimbo Mathus.
Wel veel werk uit de laatste en uitstekende plaat ‘Bayport BBQ Blues’ maar ook de parels uit het verleden werden niet vergeten. Zo passeerden onder meer drie nummers uit hun nog steeds indrukwekkend klinkend debuut op Alive Records uit 2008 , ‘Bring yo' ass to the table’, de revue.
Aan de songkeuze kan het dus zeker niet gelegen hebben dat ik aanvankelijk het gevoel had dat er iets ontbrak. Ook de bezieling waarmee Freddie J IV -die zoals altijd het ene pintje na het andere achterover sloeg- kromgebogen op zijn stoel de snaren van zijn gitaar molesteerde, was als vanouds. Zelfs onder die vele lagen gruis valt trouwens op hoe zijn gitaarspel alsmaar subtieler wordt, zo bleek ook uit de twee nummers van de nieuwe single: "Broke down lines" en "Hit the stone".
Nee, ik had gewoon wat tijd nodig om me aan te passen aan de licht gewijzigde sound die de komst van een nieuwe drummer met zich meebracht. Eenmaal verzoend met de aanpak van Rick Kinney (meer power en explosiviteit dan bij Brenn Beck), leek de magie geleidelijk aan terug te keren. Toen ook de koebel plots weer zijn plaats kreeg viel alles terug in de vertrouwde plooi.
Het werd uiteindelijk een marathonset van maar liefst een uur en drie kwartier, glorieus afgesloten met twee stevige versies van de oude goudklompjes "Mr Johnson" en "Hillgrass Bluebilly".
Zelfs het zoveelste ontslag van een drummer kon Freddie J IV niet uit zijn evenwicht brengen en Left Lane Cruiser lijkt dan ook verre van uitgeteld. Meer nog: als de nieuwe single een voorbode is dan gloort er nog heel wat fraais aan de horizon.

Organisatie: 4AD, Diksmuide

Kassi Valazza - Unieke singer-songwriter houdt De Zwerver in haar greep

Ondanks het warme weer dat eerder uitnodigde om op een terrasje te blijven plakken, was er toch behoorlijk wat volk komen opdagen voor een van de nieuwe fenomenen aan het singer-songwriterfirmament, Kassi Valazza.

Maar eerst kregen we met Thomas Decock & Artan Buleshkaj een niet meteen voor de hand liggend voorprogramma gepresenteerd. Oostendenaar Thomas Decock leerde ik kennen als gitarist bij zijn stadsgenoot, singer-songwriter Nir Shemmer maar in wezen is hij vooral een jazzmuzikant. Met zijn eigen band deinst hij niet terug voor innovatieve projecten zoals zijn recenste plaat, ‘Erudite’, waarop hij literatuur en jazzfusion verweeft.
Op een jamsessie ontmoette hij de Gentse Kosovaar Artan Buleshkaj. Het klikte meteen tussen die twee, in die mate zelfs dat het leidde tot een gezamenlijke plaat, ‘Plain songs’, die ze nu kwamen voorstellen.
De twee heren brachten fijngevoelige, volledig instrumentale interpretaties van zowel jazz-, folk- als countrysongs die toch telkens een jazzy ondertoon hadden. Beiden speelden op verschillende gitaren, zonder effecten. Hun virtuositeit was onmiskenbaar maar werd nooit in de etalage gezet. Hier geen halsbrekend snarengepluk of duizelingwekkende notenreeksen maar minutieus geboetseerde klanktapijten.
De set werd geopend met twee jazznummers, Plain song" van John Scofield (titeltrack van hun plaat) en "Prairie avenue cowboy" van Paul Motion gevolgd door "Freight train", een stokoude folksong van Elisabeth Cotten, en wellicht het bekendste nummer uit de set.
Er was nog meer folk met Doc Watson's "Deep river blues" maar er was ook ruimte voor een eerder verrassende keuze: "Shotgun down the avalanche" van Shawn Colvin die Thomas Decock omschreef als een countryzangeres al zou ik haar zelf eerder in het folk- en popgenre situeren. Wat trouwens niet wegneemt dat dit misschien wel het meest beklijvende moment uit hun optreden was.
Ze sloten af met een andere grote dame: Joni Mitchell ("Marcie"). Mooi maar toch wat lastig. Dit was niet meteen muziek om op te headbangen, eerder iets om achterover geleund in de zetel te savoureren, bij voorkeur met een goed glas binnen handbereik.

Kassi Valazza groeide op in Arizona en begon al op haar tiende met het schrijven van songs. Toch zou het duren tot ze als volwassene verhuisde naar Portland, Oregon vooraleer ze echt de gitaar ter hand nam. Daar ontmoette ze enkele gelijkgestemde zielen die haar op weg hielpen.
Terwijl haar debuutplaat ‘Dear dead days’ (2019) nog geruisloos aan me voorbij ging werd ik door haar tweede, ‘Kassi Valazza knows nothing’ uit 2023, compleet overrompeld. Dit was de beste singer-songwriterplaat die ik in jaren had gehoord.
En soms lacht het leven me toe want de schepper van dit pareltje werd dan ook nog eens aangekondigd in een van mijn favoriete clubs.
Intussen is Valazza naar New Orleans verhuisd, terwijl ze eigenlijk eerst naar Nashville wou en heeft ze een derde plaat uit. ‘From Newman Street’  werd half in Portland en half in New Orleans opgenomen en is toch wat minder indringend dan haar vorige. Daardoor bekroop me even de vrees dat haar momentum wel eens voorbij zou kunnen zijn, maar dat bleek geenszins het geval. 
Kassi Valazza mag dan al naar New Orleans zijn verhuisd, ze tourt nog steeds met haar band uit Portland, een stel uitgelezen muzikanten. Op bas zagen we Lewi Longmire, niet minder dan een begrip in Portland. Deze multi-instrumentalist werkte samen met talloze artiesten en was of is actief in tientallen groepen waaronder Jenny Don't and The Spurs ten tijde van hun eerste plaat. Ook de subtiele drummer Ned Folkerth, die tijdens de stillere momenten met allerlei belletjes in de weer was, is geen onbekende: hij maakt deel uit van Pinetop Seven van wie ik toch ook een plaat op het schap heb liggen. Ten slotte was er nog gitarist Adam Witkowski die het met wat minder referenties moet stellen maar daarom niet minder aanwezig was.
Kassi Valazza opende haar set net zoals op haar laatste plaat met "Better highways" en "Birds fly". Twee bijzonder sterke songs die me meteen meesleurden in het betoverende universum van deze bijzondere zangeres. Haar ronduit indrukwekkende stem deed in de verte soms denken aan Karen Dalton terwijl haar frasering een enkele keer Joni Mitchell in gedachten riep maar bovenal klonk ze volstrekt uniek.
Erg spraakzaam was ze niet. Tijdens de eerste twintig minuten zei ze behalve een richtlijn voor de soundman eigenlijk helemaal niets. Nadat ze plots een genante anekdote met ons deelde, ontdooide ze zichtbaar en begon ze wat vrijer te praten. Uiteraard stond de muziek op de eerste plaats en die mocht er zijn: stuk voor stuk prachtige songs met wortels in de country en de folk en voorzien van een mespuntje psychedelica.
Alle nummers kwamen uit haar laatste twee platen behalve "Johnny Dear" dat op haar debuut, dat ik trouwens dringend eens moet beluisteren, te vinden is.
Een van de hoogtepunten en mijn persoonlijke favoriet was "Watching planes go by" dat zomaar op ‘Jingle Jangle Morning: The 1960's U.S. Folk-Rock Explosion’, een verzamelbox waar ik de laatste tijd veel naar geluisterd heb, had kunnen staan.
Maar ook de andere nummers deden denken aan die glorieperiode voor singer-songwriters en folkartiesten. Met "From Newman Street", een ode aan haar oude appartement in Portland, sloot ze haar set solo en in schoonheid af.
Waarna een grappig moment volgde. De groep stond voor een gesloten deur en geraakte niet weg zodat er automatisch een bis volgde. Gelukkig maar want die bis was er eentje om in te kaderen: de traditional "Matty Groves" in de sublieme versie van Fairport Convention waarin Kassi Valazza zich beslist kon meten met Sandy Denny, met wie ze trouwens wel eens vergeleken wordt. Het nummer bleek verrassend genoeg niet erg gekend door het publiek dat al begon te applaudisseren nét voor de instrumentale appendix werd ingezet. Schitterend slotakkoord van een schitterend optreden!

Organisatie: VZW De Zwerver – Leffingeleuren, Leffinge

Alien Nosejob - Energieke punk met een feestelijke (sax) toets

Het bloedhete weer nodigde niet meteen uit om onder te duiken in een donker café en je daar bloot te stellen aan een portie punkgeweld. Maar diegenen die het toch riskeerden zullen het zich zeker niet beklaagd hebben.

De eerste groep heette Klutter, een naam die me onvermijdelijk deed denken aan The Clutters, een band uit Nashville die ik halverwege de jaren '00 erg hoog had zitten (check vooral hun nummer "Rock and roll").
Hoewel de spelling misschien iets anders laat vermoeden, haalde ook deze groep uit Brugge de inspiratie voor hun groepsnaam uit het Engelse woord Clutter, wat staat voor rommel of chaos.
Nu, wat dat laatste betreft viel het eigenlijk best mee. Nonchalant, dat wel. Het leek erop alsof de vijf rechtstreeks uit de surfclub op het podium stapten. Veel podiumstress leken ze niet te hebben, de meesten hadden dan ook al wat ervaring opgedaan bij gewaardeerde acts als Barno Koevoet & The Duijmschspijkers en Ricky Bekstok.
Klutter opende verrassend sterk met een nummer dat ik niet meteen van hen verwacht had en ik, dankzij de bijzonder fijne gitaren van Jelle Vos en Tibo Nassel, eerder als psychrock zou catalogiseren.
Even leken ze in die stijl te zullen doorgaan maar al vlug werd de toon donkerder en wendde Klutter de steven feilloos richting postpunk. Vooral door toedoen van die typische, wat monotone schreeuwzang maar ook de gitaren klonken nu hoekiger en venijniger. Het leek er ook op alsof de sound steeds harder werd en de groep uiteindelijk strandde in de buurt van de hardcore punk.
Zeker niet alle nummers waren even sterk maar de aanstekelijke drive bleef vlot overeind en zanger Arthur Langbeen had voldoende charisma in huis om me een volledige set bij de les te houden.

Alien Nosejob is de nom de plume voor Jake Robertson uit het Australische Geelong die zijn platen het liefst in zijn eentje in de slaapkamer opneemt. Dat leverde tot dusver een zevental platen op, samen met een kluwen aan singles en EP's, die onlangs gebundeld werden op de kloeke compilatieplaat ‘Forced communal existence’.
Alsof dat nog niet genoeg is, is Robertson naast dat eenmansproject ook nog eens in een tiental (!) andere groepen actief. Hij debuteerde in 2009 bij The Snoozefests, later volgden onder meer Ausmuteants, Hierophants, Leather Towel & SWAB. In 2013 kruiste hij mijn pad voor het eerst  in The Pit's met The Frowning Clouds, een wonderlijk groepje dat me een jaar later met ‘Legalize everything’, een heerlijk psychedelisch garagerockplaatje, helemaal overstag deed gaan. Of The Frowning Clouds nog actief zijn is me niet helemaal duidelijk - in 2022 verscheen er nog een verzamelplaat - maar met Alien Nosejob hebben we in elk geval een sterk alternatief.
Alien Nosejob mag dan al een eenmansproject zijn, in Leffinge zagen we een zeskoppige liveband (drie vrouwen en drie mannen, goed voor twee gitaren, bas, drums, toetsen en sax). Hoewel ik mijn punk het liefst uitgebeend geserveerd krijg, kon ik me volledig vinden in deze volle sound. Vooral de sax en in iets mindere mate de keys maakten het verschil. Dat blazers punk verrassend feestelijk kunnen laten klinken wist ik al van die andere Australische band, The Systemaddicts, die het met een trombone doet.
Dat was hier niet anders met de sax van Alannah Sawyer, die soms aan enkele rake stoten genoeg had om op andere momenten het hele nummer enthousiast mee te toeteren.
Het werd zeker geen voorstelling van hun laatste plaat, de verzamelaar ‘Forced Communal Existence’, want die kwam nauwelijks aan bod. Er werd vooral geput uit hun voorlaatste plaat, ‘Turns the colour of bad shit’, waarop Jake Robertson teruggrijpt naar zijn punk roots. In het tweede, wat langere nummer, kwam zijn veelzijdigheid even bovendrijven en waagde hij zich aan wat traditionelere garagerock met een gitaar die van een prille Angus Young had kunnen zijn.
Even later nam de gitariste de vocals van Robertson over voor een tegelijk verrassende als voor de hand liggende cover: "Idendtity" van X-Ray Spex. Verrassend omdat Alien Nosejob op zijn platen meestal kiest voor Australische en/of obscure covers. Enigszins verwacht omdat die sound met saxofoon onvermijdelijk herinneringen oproept aan de groep van Poly Styrene. Mooi, maar de eigen songs klonken minstens even energiek en adembenemend. We hadden er dan ook absoluut nog niet genoeg van toen Jake Robertson  na amper 32 minuten de stekker eruit trok. Kort en krachtig zegt men dan maar het had toch ietsje meer mogen zijn.

Organisatie: VZW De Zwerver – Leffingeleuren, Leffinge

Jenny Don't and The Spurs + JP Harris - Twee keer country, twee keer raak
(ikv Roots in the Jar Farm Fest 2025)


Na 12 jaar verbrak Muddy Roots Europe zijn samenwerking met de Cowboy Up. De visies van beide partijen liepen blijkbaar te ver uiteen. Muddy Roots vond een nieuwe partner in Roots in the Jar, dat sinds de covid-19 uitbraak in 2020 met succes een online festival arrangeerde en nu na vier virtuele edities met een fysiek festival van maar liefst vier dagen kon uitpakken.
Plaats van het gebeuren was de Laerehoeve in Knesselare, waar de paarden even plaats moesten ruimen voor festivalgangers uit alle windstreken van Europa. Wie heimwee mocht hebben naar de oude locatie kan daar trouwens op 27.28 en 29 juni ook nog terecht voor de Cowboy Up Music Revival.

Door omstandigheden moest ik me beperken tot het strikt noodzakelijke waardoor ik ongetwijfeld heel wat boeiende groepen gemist heb. Maar het lot was mij gunstig gezind. De twee groepen die ik absoluut niet wou missen kwamen er op dezelfde dag en stonden bovendien netjes na elkaar op de timetable.

Vorig jaar wisten Jenny Don't and The Spurs me al midscheeps te treffen in de Cowboy Up maar die krachttoer werd hier moeiteloos overtroffen. Nochtans begon de set vrij aarzelend. Aan de muziek kon dat niet gelegen hebben want de groep opende met een schitterende instrumentale interpretatie van "Bones in the sand", waarin meestergitarist Christopher March zijn gitaar heerlijk liet galmen, gevolgd door "Flying high", één van de prijsnummers uit hun laatste en uitstekende plaat, "Broken hearted blue". De oorzaak lag eerder bij het publiek dat de afspraak duidelijk gemist bleek te hebben en behoorlijk wat tijd nodig had om de weg naar het podium te vinden. Eenmaal dat gebeurd was kwam de groep uit Portland, Oregon op kruissnelheid en was er geen houden meer aan. Heupwiegende country werd afgewisseld met opjuttende honky-tonk.
 Jenny Don't had het duidelijk naar haar zin en zocht voortdurend oogcontact met haar publiek terwijl ze enkele keren beeldig om haar as tolde. Haar warme, heldere stem klonk vaster dan de vorige keer en werd tijdens het absolute hoogtepunt, "Unlucky love", opgetuigd met een zeldzame knik waarbij men niet onverschillig kon blijven.
Dit was country zoals ik ze het liefst lust: met een rauw garagerockrandje en een flinke toef rock-'n-roll.
Voor dat laatste zorgde Christopher March, een onverstoorbare cowboy met een klemvaste hoed die zijn vingers majestueus over de snaren liet dansen, niet zelden in de geest van illustere gitaarhelden als Link Wray of Duane Eddy.
Bassist Kelly Halliburton, man van Jenny, heeft dan weer de uitstraling van een rockster wiens uiterlijk het midden hield tussen Jeff Beck en Neil Young. Zijn basspel was niet meteen spectaculair maar had toch meer dan genoeg stuwkracht terwijl hij met geaccentueerde armbewegingen de show probeerde te stelen.
Tenslotte was er nog de eerder onopvallende maar zeker niet te onderschatten Buddy Weeks die met zijn dynamisch drumspel welbeschouwd de onvermoeibare motor van de band bleek te zijn.
The Spurs zijn een goed geoliede machine die er evenwel alles aan deden om voorspelbaarheid en routine te weren. Zo werd de setlist, die ze overigens niet hadden, op papier althans, tegen het einde nog helemaal overhoop gegooid.
Tijd voor een bisnummer was er eigenlijk niet, maar daar veegde Jenny met haar laarzen de vloer mee aan. De country maakte plaats voor rauwe, explosieve garagerock en met twee Dead Moon klassiekers: "Walking on my grave" en "Parchman Farm" (oorspronkelijk van Mose Allison) ging het dak er helemaal af.

JP Harris werd geboren in Montgomery, Alabama, maar belandde na een langdurig zwervend bestaan in Nashville. Naast muzikant is hij ook een aannemer met een voorkeur voor het restaureren van historische panden. Een man die van aanpakken weet, zoveel mag duidelijk zijn.  De man heeft sinds 2011 vijf platen gemaakt waarvan ik de vierde, ‘Don't you marry no railroad man’ heel diep in mijn hart koester en dat is een probleem. Die plaat, waarop JP Harris stoffige Appalachen songs op een geheel eigenzinnige manier nieuw leven inblaast, is eigenlijk het resultaat van een zijproject, ‘JP Harris' Dreadful Wind & Rain’, en daaruit speelt hij geen enkel nummer tijdens zijn optredens.
Nu kan ik zijn andere platen ook best pruimen maar het blijft toch een beetje knagen. Zijn laatste plaat, ‘JP Harris is a trash fire’ werd geproduced door JD McPherson en dan weet je dat het resultaat behoorlijk gesofisticeerd zal klinken.
De vraag was dan ook of een hillbilly minnend publiek dit wel zou lusten en, hoewel de belangstelling wat minder groot was dan bij Jenny Don't, bleek dit heel goed mee te vallen.
JP Harris, een pezig mannetje met een weelderige baard waarin zonder moeite een handvol vogels onderdak zou vinden, speelde afwisselend akoestische en elektrische gitaar en liet zich begeleiden door een bijzonder competente, Brits-Amerikaanse begeleidingsband (bas, gitaar, pedalsteel en drums).
Maar zijn belangrijkste troef was toch die donkerbruine, uit duizenden herkenbare stem, warm en omhullend als een deken. We hoorden verfijnde maar allerminst gelikte outlaw country -zelf noemt hij het avant-country- waarbij vooral de uptempo nummers op de meeste bijval konden rekenen.
"Wachten jullie op de hits?" klonk het met een grijns, vlak voor hij "When I quit drinking" inzette, een song die, als er al zoiets als een hit was, het dichtst in de buurt kwam. Eindigen deed hij met een cover die je niet meteen zou verwachten: "Beautiful world" van Devo, maar het was beslist één van de mooiste momenten uit de set.
Hoewel JP Harris beweerde een rumoerig publiek, waar al eens een glas sneuvelt, te verkiezen boven een stil en aandachtig publiek denk ik toch dat zijn muziek net bij dat laatste beter tot zijn recht zou komen.

Organisatie: Roots in the Jar Farm Fest

zaterdag 31 mei 2025 01:03

Blowers - Wonderbaarlijke garagepunk

Blowers - Wonderbaarlijke garagepunk

Mijn eerste kennismaking met cultuurhuis Boegie Woegie, dat zo'n twee jaar bestaat, was er eentje om niet licht te vergeten …

Eerst kregen we LS Gatekeeper op ons bord, een gezelschap dat zijn basis heeft in zowel Amsterdam, Rotterdam als Berlijn. De zanger, Lui Surreal, bleek dan ook nog eens een Brit te zijn. Een man met zwarte lippen, gekleed in een stijlvol zwart jasje met daaronder een groezelig hemdje dat net boven de buik was afgeknipt, die meteen alle aandacht naar zich toe zoog. Met een robotachtige motoriek stuiterde hij zowel vóór als op het podium als een losgeslagen Duracell-konijn in het rond.
Het eerste nummer bleef hij nog aan de kant want dat was een instrumental waarin een zwaar vervormde gitaar met een homp loodzware psychedelica ons op het verkeerde been probeerde te zetten. Daarna stuurde LS Gatekeeper resoluut haar koers richting punk die tegen de hardcore aanschurkte hoewel die gitaar zijn psychedelische trekjes bleef behouden. Het bleef een vreemde combinatie: die wat wereldvreemde gitaar met de krachtige punk vocals, die soms net geen rap waren, van Lui Surreal en de uitermate strakke drums van Bobby Boycott maar het werkte. Ondanks de afwezigheid van de bassist wist LA Gatekeeper een gesmaakte set neer te poten.


Blowers zag ik voor het eerst twee jaar geleden en ze konden me ondanks de hooggespannen verwachtingen na hun schitterende tweede plaat, ‘Blown again’, maar half overtuigen. Er waren wel verzachtende omstandigheden: de grote zaal van Trix, waar ze het voorprogramma van The Chats waren, was nog zo goed als leeg.
Ik kwam toen tot de conclusie dat ze waarschijnlijk veel beter zouden gedijen in een propvol café. Nu bleek cultuurhuis Boegie Woegie geen café maar een knus zaaltje te zijn en propvol zat het ook al niet, toch werd ik dit keer compleet van de sokken geblazen door dit viertal uit Melbourne.
Naast frontman Kit Convict (zang, gitaar), weeral in een Wipers t-shirt, en tweede zanger-gitarist Andrew Porter zagen we twee nieuwe gezichten: bassiste Shannon Cannon en de drummer, die zich blijkbaar net voor de tour  bij de groep kwam vervoegen. Zijn naam moet ik jullie schuldig blijven, maar wat ik wel weet is dat hij jarig was, er ongelooflijk veel zin in had en veel nummers luid schreeuwend op gang trok.
Blowers heeft een van alle subtiliteit ontdane en zelfs boertige benadering van rock-'n-roll die wonderbaarlijk goed uitpakt. De enige momenten waarop ze blijk gaven van enige verfijning, was tijdens de gracieuze samenzang tussen de twee gitaristen en de bassiste.
Hun laatste plaat, ‘Blowmania’, uit op het Portugese Chaputa Records en het Australische Trash Cult Records, viel me na een enkele beluistering wat tegen wegens te poppy en hoewel zowat de helft van de gespeelde nummers uit die plaat kwam kon ik geen enkele misser noteren. De op infantiele melodieën gestoelde nummers werden met zo veel gruis overgoten en met zoveel lust gebracht dat ze stuk voor stuk klonken als verloren gewaande garagepunkparels. 
Vergelijken lijkt me zo goed als onmogelijk maar als het dan toch moet, hou ik het bij een onoordeelkundige mix van Reatards, Oblivians en Ramones.
Dit keer hield Kit Convict het, buiten die ene mislukte poging tot braken, vrij beschaafd en deed hij er alles aan om het vuur erin te houden. Zo dreigde hij zelfs een drietal nummers minder te spelen indien het publiek niet dichter kwam. En tijdens het laatste nummer, het bijzonder wilde "Everybody in the room hates me", zette hij zijn gitaar aan de kant om tussen het volk te gaan dansen.
We hadden dan al een set vol hoogtepunten, inclusief mijn favoriet "Shut the fuck up", achter de rug. Voor de bis mochten twee extra muzikanten (van het Berlijnse S.U.G.A.R., met wie ze samen op Europese tournee zijn maar die hier in Menen om één of andere reden niet speelde) het podium op om er nog een indrukwekkende cover van "New race" van het legendarische Radio Birdman uit te knijpen.

Organisatie: Boegie Woegie, Menen


Pagina 1 van 24