Greenhouse Talent, Gent - volgende concertreeks

Greenhouse Talent, Gent - volgende concertreeks Concerten 2024 - Noordkaap kondigt Winterthur aan, van 20 september 2024 t-m 15 februari 2025 - Soweto Gospel Choir op 24 november 2024, Koninklijk Circus, Brussel - Vinicio Capossela op 24 november 2024, La…

logo_musiczine_nl

Trix, Antwerpen - events

Trix, Antwerpen - events 2024 - 15 nov: Berre (ism Live Nation) - 19 nov: Royel Otis - 19 nov: Warmduscher - 20 nov: Nouvelle Vague (20Y) - 20 + 21 nov: Yellowcard, Story of the year, This wild life (20Y ‘ocean avenue’) - 21 nov: Hifive: Leatherhead - 21 nov:…

Zoek artikels

Volg ons !

Facebook Instagram Myspace Myspace

best navigatie

concours_200_nl

Inloggen

Onze partners

Onze partners

Laatste concert - festival

accept_trix_11
Within Temptati...
Ollie Nollet

Ollie Nollet

The Bobby Lees + Equal Idiots - Eindelijk, rock-'n-roll waar hij thuishoort
The Bobby Lees + Equal Idiots (try-out)

Bij mijn rentree in de concertzalen zag ik meteen twee groepen die een plaat uit 2020 kwamen voorstellen, de start van een lange inhaalbeweging?

Toen ‘Alive Naturalsound Records’ begin vorig jaar met veel bombarie het label debuut van The Bobby Lees aankondigde, waren mijn verwachtingen meteen heel hooggespannen. Werden destijds groepen als The Black Keys, Two Gallants, Black Diamond Heavies of Left Lane Cruiser niet gelanceerd door dit label? Bovendien werd niemand minder dan Jon Spencer als producer voor ‘Skin suit’, zo heet de plaat, aangetrokken. Het resultaat viel me eerlijk gezegd enigszins tegen wegens te wisselvallig en bij gemis van een echte uitschieter. Toch liet de plaat vermoeden dat deze muziek beter tot haar recht zou komen op een podium. Iets wat wellicht Jon Spencer ook niet ontgaan was want de man laat zich heus niet zo vaak strikken voor dit soort klusjes. Dus hoopte ik dit stel uit Woodstock, New York ooit eens aan de slag te zien en nu het weer mag, werd ik meteen op mijn wenken bediend door de 4AD. Merci.
En daar stonden ze dan: twee jongens en twee meisjes, piepjong en ietwat onwennig zo leek het. Maar dat laatste was slechts schijn, eenmaal begonnen zagen we een gretige band die er duidelijk zin in had. Heerlijk rondhossend maar niet meteen op een label vast te pinnen. Punk, garagerock of gewoon harde rock? Sommigen horen er zelfs blues in. Wat ik wel meteen zeker wist is dat ze met zangeres/gitariste Sam Quartin een ferm uithangbord in huis hebben. Op basis van de plaat had ik dit absoluut niet zien aankomen maar wat een precense! 26 lentes jong, ook actief als actrice in independent films en een heel ernstig drankprobleem overwonnen waarmee ze kampte sinds haar dertiende!
Maar hier op Diksmuidse planken een openbaring voor ondergetekende. Indrukwekkend hoe ze haar band hier op sleeptouw nam met een zangstijl die soms neigde naar rap of spoken word maar altijd verrukkelijk vibrerend en af en toe gekruid met ijselijke uithalen. Het zorgde voor vuige rock-'n-roll waar geen ontkomen aan was.
Op ‘Skin suit’ staan twee opmerkelijke covers: "I'm a man" van Bo Diddley dat hier jammerlijk over het hoofd werd gezien en "Blank generation" (Richard Hell) dat al vroeg werd prijsgegeven, gekoppeld als een wagonnetje aan "Radiator", een nummer uit hun eerste, in eigen beheer uitgebrachte, plaat ‘Beauty pageant’. Even later werden we zelfs getrakteerd op een uitzinnige versie van "Let's have a party" (Wanda Jackson).
Helaas was het niet al goud wat blonk. Die paar mindere nummers zie ik graag door de vingers maar met de gitaar van Nick Cesa, die eerder leek thuis te horen in een doordeweekse hardrockband, had ik meer problemen. Toch had ik na uitsmijter "Be my enemy", een cover van The Waterboys godbetert maar wel een geslaagde, een overwegend positief gevoel met dank aan Sam Quartin.

Equal Idiots is het duo Thibault Christiaensen (gitaar/zang) en Pieter Bruurs (drums) dat helemaal uit Hoogstraten naar Diksmuide was afgezakt voor een try-out. Een wel erg vreemde try-out. Nooit zag ik iemand zelfverzekerder op een podium staan dan Christiaensen terwijl zo goed als alle nummers door een groot deel van het publiek volmondig werd meegezongen! Achteraf liet ik me wijsmaken dat dit een try-out was van de best imposante maar voor mij totaal overbodige lichtinstallatie en niet van hun plaat, ‘Adolescence blues community’. Eerst galmde nog "Gimme! gimme! gimme!" van Abba (die zijn nu wel helemaal terug!!) door de boxen waarna de twee helden triomfantelijk het podium bestegen. Nochtans was er vooral bij het begin weinig reden tot triomfalisme maar dat liet Thibault niet aan zijn hart komen.
Ik moet ze verscheidene keren aan het werk gezien hebben maar hun passage op Rock Zerkegem is me het best bijgebleven. Wat we hier aanvankelijk te horen kregen stond daar evenwel mijlenver vanaf. Hun harde garagerock leek verschrompeld tot brave powerpop. Tot overmaat van ramp bleef de zanger tot vervelens toe hengelen naar de gunsten van het publiek. Zo te zien genoot het volk er wel met volle teugen van en na die wankele start ging het dan toch ook voor mij plots de goede richting uit dankzij een trits ijzersterke nummers.
Vreemdste moment van de avond was dat, voor mij onbekende, nummer, opgehangen aan de (vertraagde) riff van "Smells like teen spirit". Merkwaardig maar waarom zou het niet kunnen? Het getuigt in iedere geval van lef en dat had Christiaensen in overvloed. Zo vroeg hij even later het publiek om hem te helpen crowdsurfen tot aan het balkon om daar een jongeling te hand te drukken. Uiteindelijk vond ik het een best aangename set, verrassend sterker dan wat ik op basis van die nieuwe plaat verwacht had.
Alleen jammer van dat geëmmer tussen de nummers door. Uiteindelijk bliezen ze de aftocht zoals ze begonnen waren, triomfantelijk met een door iedereen meegebrulde versie van "ça plane pour moi".

Mooie avond waar we twee groepen zagen die live duidelijk veel beter te consumeren zijn dan op plaat.

Pics homepag The Bobby Lees

Organisatie: 4ad, Diksmuide

Nestter Donuts + Sin City - knetterende live-ervaring!

Textival kon dit jaar om de gekende redenen niet doorgaan maar de organisatie slaagde erin om Nestter Donuts, die oorspronkelijk op de affiche stond, toch nog naar Kortrijk te halen om zo het vuur voor een volgende editie in 2021 levendig te houden. Plaats van het gebeuren: de gezellige bar van Bolwerk Kortrijk, een halfopen loods, coronaproof met tafels en stoelen, hoewel de ene bubbel al wat groter leek dan de andere.

Ik weet niet of Sin City hun naam vonden in het gelijknamige en wat vergeten AC/DC nummer (op de plaat ‘Powerage’), hun muziek stond er in ieder geval mijlenver vanaf. Sin City is het duo Jack & Nick Cavemen maar ook met de losgeslagen garagepunk van The Cavemen had dit niets vandoen. Nee, dit was "dad rock", aldus de twee, een doorzopen mix van rock-'n-roll, country & western, soul en tenenkrullende seventies soft rock. Alle songs waren origineel van hen maar hadden ze me verteld dat het net andersom was, ik had het ook geloofd. Vernieuwing hoefde je hier zeker niet te zoeken. De nummers ontsproten tijdens het nuttigen van sloten goedkoop bier in een slonzig appartementje in het Spaanse Alicante waar de groep in quarantaine zat. Het bleek het ideale spul om zittend op een stoeltje te consumeren.
Eerst lieten ze nog "10 miljoen" van Samson en Gert door de boxen schallen (hoe komen ze als Nieuw-Zeelanders hierbij terecht?) om vervolgens als rockgoden uit de seventies te voorschijn te komen: de een in een wit pak, de ander met een strak shirt met lange western franjes en ook al helemaal in het wit. De eerste song liet het beste (een set lofi countryrock) vermoeden maar meteen daarna ging het de verkeerde richting uit. De samenwerking met Mojo, een toestel dat toetsen, drums en bas liet meelopen, verliep wat stroef maar wat erger was: we werden nu plots belaagd met suikeren softrock, ergens te situeren in de buurt van Loggins & Messina of Barry Manilow, weliswaar lofi gebracht maar dat dat kon het glazuur op mijn tanden niet vrijwaren. Gelukkig keerde het tij met nummers geïnspireerd door Phil Spector en, vreemde eend in de bijt, Tom Waits. Vooral dat laatste nummer, "The belly of the beast" (?), dat heel even aan "16 shells from a thirty-ought six" deed denken, liet me rechtveren. Vanaf dan werd het helemaal mooi. Daar zorgden enkele schitterende countrytunes ("Drunk & brokenhearted man"!!!), wat meer tempo, een van de leiband ontdane elektrische gitaar en af en toe wat sixties invloeden voor. De twee, die voortdurend hun gitaren (een akoestische en een elektrische) wisselden, veegden alsnog die valse start met een aanstekelijke gretigheid onder de mat.
Ik kan alleen maar hopen dat Sin City dit niet beschouwt als een eenmalig project en de songs wat verder uitwerkt. Hier kan echt wel een fraaie plaat uit voortkomen.

Hoofdact was Nestter Donuts, een jonge 'Manuel' maar dan niet uit Barcelona maar wel uit Alicante. Een one-man-band die enkel met stem, basdrum en cimbaal een verrassend volle sound wist te produceren.
Nestter bleek een natuurkracht die op wonderbaarlijke wijze flamenco, surf en gore garagerock wist te combineren. Vooral tijdens de flamencopassages verbaasde hij vriend en vijand met een verbluffend gitaarspel. Een bezeten kereltje dat ondanks die chronische jeuk aan zijn ballen voor een knetterende live-ervaring zorgde, iets wat ik te lang heb moeten missen.
Tijdens de bissen was het zover: Nestter ging volledig uit de kleren op een mondmasker na dat hij op een wel erg originele plaats droeg. Meteen was de arme drommel even verlost van die vervelende jeuk.

Organisatie: Textival i.s.m. de Pit's

Matt T Mahony & Steven Troch + Black Label
4AD (De Blankaart)
Diksmuide

Op vraag van de provincie organiseerde de 4AD deze zomer een reeks concerten onder de noemer ‘anderhalve meter sessies’ in natuurgebied ‘De Blankaart’, telkens op vrijdagnamiddag. Een waardig alternatief voor ‘Stad onderstroom’, dat dit jaar om de gekende redenen niet doorging. Een erg gevarieerd aanbod waarin ik evenwel niet meteen mijn gading vond. De allerlaatste sessie wist me dan uiteindelijk toch uit mijn kot te lokken en zo trok ik gewapend met een plooistoeltje en een krat bier richting Woumen. Het werd, na maanden verstoken te zijn geweest van live muziek, een ware verademing.

Het gebeuren vond plaats in een uniek en schilderachtig decor, een smalle weide tussen hoge bomen, al rees meteen de vraag of de natuur en de bijhorende stilte wel gediend is met dit soort evenementen. De natuur die het in dit coronajaar al zwaar te verduren kreeg. En al zal de impact hiervan wellicht zeer beperkt zijn, toch vraag ik me af waarom de provincie dit uitgerekend in een natuurgebied moest laten plaatsvinden.
Daarnaast deed ik nog een tweede vaststelling die bij me de wenkbrauwen deed fronsen. De toeschouwers zochten allen hun plekje, dat men mocht afbakenen met een gekregen stuk touw, achteraan de weide, ver weg van het podium. Dacht men dat de artiesten superverspreiders waren of stak hier een oud 4AD-zeer de kop op? Black Label vroeg nog voorzichtig om wat dichter bij het podium te komen maar dat werd net niet op hoongelach onthaald. Hier werden de afstandsregels gerespecteerd!

Tot zover de kritische kanttekeningen want muzikaal viel hier niets op af te dingen. Matt T Mahony (Matti De Rycke) is een product van de Gentse bluesscène, waarvan het hart zich bevindt in de Missy Sippy, de knusse club in Klein Turkije waar ook Tiny Legs Tim, Guy Verlinde en uiteraard ook de Missy Sippy All Stars thuis zijn. Mechelaar Steven Troch ken ik vooral als begeleider van Tiny Legs Tim maar hij was ook jarenlang het boegbeeld van Fried Bourbon terwijl hij het tegenwoordig met de Steven Troch Band probeert. In die laatste groep, die reeds twee platen op haar actief heeft, vinden we ook Matt T Mahony terug. Het zal dan ook geen toeval geweest zijn dat die twee hier elkaar op dit podium vonden. Matt T Mahony ontpopte zich als een vrij aardig gitarist met veel respect voor de authentieke blues zonder dat hij daarbij aan frisheid te moest inboeten. Hij werd bovendien mooi geholpen door de immer inventieve mondharmonicastoten van Steven Troch. Na een drietal songs was het de beurt aan Troch (beiden brachten ongeveer evenveel nummers) die zijn blues van een rocktintje voorzag en de spektakelwaarde wat omhoog trok. Vooral  "Wanna sleep", waarin hij alle geluiden, die je in een gemiddelde slaapkamer hoort, op zijn mondharmonica imiteerde, zorgde voor de nodige opwinding. Geen van beide beschikte over een echte bluesstem maar dat vormde geen bezwaar. Het bleef een aangename set die rustig verder kabbelde onder een deugddoend zonnetje waarbij mijn voorkeur uitging naar Matt T Mahoney omdat die het lef had de geijkte bluespaden al eens te verlaten voor onder meer een vroege Charlie Parker of, tot mijn grote vreugde, "Caravan of fools", een song uit de laatste plaat van corona slachtoffer John Prine.

Black Label is de one man bluesband van Remko Van Damme die zijn volledige set wijdde aan het fenomeen Robert Johnson (1911-1938). Een dankbaar onderwerp natuurlijk want deze mysterieuze figuur blijft tot de verbeelding spreken. Er bestaan nauwelijks foto's van hem, zijn complete oeuvre past net op een dubbelelpee maar is toch de onuitputtelijke inspiratiebron van talloze artiesten terwijl er over zijn veel te vroege dood talloze speculaties de kop opstaken. Een officiële doodsoorzaak is er niet maar ‘vergiftiging door een jaloerse echtgenoot’ blijkt voor velen de meest plausibele verklaring. Robert Johnson werd trouwens met terugwerkende kracht toegevoegd aan de ‘27 club’, het kransje beroemde muzikanten (Brian Jones, Jimi Hendrix, Janis Joplin, Jim Morrison en later ook nog Kurt Cobain en Amy Winehouse) die op 27-jarige leeftijd stierf. En dan zijn er nog die mythische verhalen waarvan de bekendste die is waarin Johnson zijn ziel verkoopt aan de duivel waarop die hem de blues leert spelen.
Black Label bracht op een schitterende manier de gekende songs: "Walking blues", "Stones in my Passway", "Me and the devil blues", "Sweet home Chicago",...
Ook Black Label heeft niet echt een bluesstrot maar zijn stem had wel een natuurlijk dwingende kracht terwijl ik zijn slide gitaar als fenomenaal zou omschrijven. En voeg daar meteen ook maar een aanstekelijke mondharmonica aan toe. Elk nummer werd bovendien ook nog eens voorzien van een gevatte uitleg die me ondanks dat Antwerps accent telkens mateloos kon boeien.
Het zorgde ervoor dat ik de ganse set aan zijn lippen gekluisterd bleef. Naast Robert Johnson zelf was er ook nog tijd en ruimte voor zijn voorbeelden: Son House en Charley Patton (eindelijk hoorde ik "Pony blues" eens live) en zijn naamgenoten: Tommy Johnson en Blind Willie johnson (hoewel "John The Revelator" hier met veel lef gebracht werd in de a capella versie van Son House). Allemaal nummers van meer dan tachtig of negentig jaar oud realiseer ik me nu pas. En toch klonk dit allesbehalve gedateerd.
Alleen het bisnummer "Eyesight to the blind" van Sonny Boy Williamson, dat hier voor een tweede keer over de wei galmde, was van een iets recentere datum (1951).

Organisatie: 4ad, Diksmuide

King Dude - Zwarte rozen en (iets teveel) whisky

Met Ignatz en King Dude hadden ze in een uitverkochte De Zwerver een mooie double bill bij elkaar gesprokkeld hoewel het volk overduidelijk voor die laatste gekomen was.

In 2007 maakte ik kennis met Ignatz in de 4AD, waar hij op een geniale wijze de blues mismeesterde en een diepe indruk op me achterliet. Toch verloor ik Bram Devens, die zijn nom de plume vond in een oude Amerikaanse stripreeks ‘Krazy Kat’ waarin de muis Ignatz heet, uit het oog. Blijkt dat de man al die jaren platen en tapes is blijven maken en met De Stervende Honden zelfs een groep in het leven riep. Die was er in Leffinge evenwel niet bij maar ook in zijn eentje wist hij me opnieuw te begeesteren.
De blues heeft plaats moeten ruimen voor fragiele folk die herinneringen opriep aan John Fahey en de ons veel te vroeg ontvallen Jack Rose. Zweverige folk waarin de stem een wat zwakke schakel bleek maar dat werd ruimschoots gecompenseerd door een immer fascinerende gitaar. Technisch haalde hij wellicht niet het niveau van die twee eerder vermelde gitaristen maar daarom was het absoluut niet minder boeiend.
Ignatz bleef er heel bescheiden bij, wat communicatie had beslist geen kwaad gekund, toch moest hij wat mij betreft niet onderdoen voor wat nog komen moest.

King Dude had zijn microfoonstandaards opgefleurd met zwarte rozen en andere rode bloemetjes net als het krukje waarop een fles whisky (die later een steeds prominentere rol ging spelen) stond. Net als Ignatz had ook Thomas Jefferson Cowgill zijn groep thuis gelaten en was hij enkel vergezeld door een percussionist die hij minzaam met Stereo aansprak. Even dreigde het nog verkeerd te lopen toen onze man uit Seattle tijdens het beklimmen van het podium zijn hoofd stootte aan een laaghangende box. Gelukkig bleef de schade beperkt.
King Dude begon zijn set met een reeks nieuwe songs. Niet dat het veel verschil voor me maakte want ik ben niet vertrouwd met zijn werk. Ook vooraf niet beluisterd want waar kan je een artiest immers beter leren kennen dan op een podium?
Mede door de elektronische percussie had ik toch wat moeite met de eerste twee nummers. Dit leek wel een lo fi versie van de Swans. Maar dan volgde er “45 at 666”, een nummer dat geënt leek op het werk van Lee Hazlewood, inclusief de lage stem. Een experiment dat gedoemd leek te mislukken maar King Dude boetseerde er op miraculeuze wijze een waar kunststukje uit, wat uiteindelijk misschien wel de mooiste song van de avond werd. Vanaf hier kon ik me ook steeds beter vinden in deze duistere neofolk met een gothic randje. Bovendien ontpopte King Dude zich als een rasechte entertainer en begon hij alsmaar meer met het publiek te babbelen. Zo werd hij geconfronteerd met een Scorpions fan of liet hij ons allen samen hoesten om ons zo met zijn vriend Stereo op een smartphone filmpje vast te leggen met de bedoeling het naar Stereo’s moeder, die doodsbang is dat haar zoon het coronavirus zou oplopen, te sturen. Het was zeker niet de enige keer dat zijn humor macabere trekjes vertoonde. Een erfenis uit zijn blackmetal verleden?
Tussendoor werd er ook nog muziek gespeeld met zowaar enkele meezingers, “Jesus in the courtyard” en “Lucifer’s the light in the world” plus een cover, “The devil’s plaything”, van de mij onbekende New Yorkse band Backworld. Intussen begon de whisky, waarmee hij zijn keelgat regelmatig spoelde, zijn tol te eisen.
Toen hij ons liet kiezen wat hij zou spelen riep iemand “I wanna die at 69” en hoewel hij dat nummer nauwelijks nog leek te kennen bleef hij verwoede pogingen doen om er toch nog wat van te maken.
Toen hij de gitaar ruilde voor de piano was het hek helemaal van de dam. Zijn excuses voor zijn bescheiden pianospel hoefden niet eens maar het hopeloze gestuntel en het oeverloos gezwans tussen de nummers begon nu echt wel storend te werken. Jammer van dat ontluisterende slot, anders had hier wellicht een euforische slotzin gestaan.

Organisatie: VZW De Zwerver - Leffingeleuren, Leffinge

Jayke Orvis and The Bullshit Brothers - Stringband houdt de erfenis van de country pioniers levend
Jayke Orvis And The Bullshit Brothers
Cowboy Up
Waardamme

Een afgeladen Cowboy Up voor deze underground country held, Jayke Orvis, en daar zal zijn doortocht op Muddy Roots Europe vorig jaar niet vreemd aan zijn.

Dit matinee-concert begon nogal verwarrend toen er een breed glimlachende kerel het podium opstapte, een tamboerijn rond zijn voet gespte en er op zijn eentje aan begon. Menige wenkbrauwen werden gefronst want nergens was er een voorprogramma aangekondigd en de man liet op geen enkel moment weten wie hij was. Toen ik het hem achteraf vroeg,  antwoordde hij doodleuk ‘Allisson’ (Santos) waarmee ik geen stap verder was , want dat was enkel zijn geboortenaam. Uiteindelijk bleek dat we Big Bull & His Selfish Band, een dark billy one-man-band uit Brazilië, gezien hadden. Uitermate sympathieke gast die ons jammer genoeg de beperkingen van een one-man-band niet kon laten vergeten. Zijn gitaarspel kon me nog enigszins bekoren maar zijn nochtans behoorlijk rauwe maar tevens expressieloze strot begon al snel te vervelen.

Jayke Orvis (Milwaukee, Wisconsin) heeft als stichtend lid van .357 String Band en als huidig lid van The Goddamn Gallows een degelijke staat van dienst terwijl hij met ‘It’s all been said’ (2010) en ‘Bless this mess’ (2017), twee uitstekende platen onder eigen naam uitbracht. Orvis heeft intussen ook zijn eigen groep, The Broken Band, waarin klinkende namen als James Hunnicutt en Liz Sloan (Bob Wayne), maar dat illustere gezelschap was er niet bij in Waardamme. In plaats daarvan The Bullshit Brothers, een internationaal stel met de Braziliaan Ronaldo Nicolaico op staande bas, de Fin Markus Lervik op akoestische gitaar en Steve Kilcrease aka Clyde Mcgee uit Colorado op banjo.
Een volgetatoeëerde (mag je waarschijnlijk letterlijk nemen want toen hij na het optreden even zijn muts afzette bleek ook zijn schedel niet gespaard van de inkt) Jayke Orvis (op mandoline) zag er met zijn lip piercings misschien wat vervaarlijk uit. Toch bleek dit een innemende, warme mens met een onmiskenbaar groot charisma die de Cowboy Up zonder moeite meteen inpalmde.
De vier uitstekende muzikanten brachten heerlijke roots country waarvan de inspiratie terugging tot in de jaren ‘40. We hoorden een drietal covers: “Bound to ride” van The Stanley Brothers, “Kaw-liga” van de onvermijdelijke Hank Williams en het wat recentere “Pick up the steam” van The Weary Boys. Het eigen werk sloot qua stijl nagenoeg naadloos aan bij die drie nummers. Mooi uitgewerkte mid-tempo country songs werden afgewisseld met vlammende instrumentals waarin het tempo telkens, tot grote vreugde van de meute, ferm opgedreven werd. Jayke Orvis voelde zich hier duidelijk in zijn sas en maakte er op het eind nog een feestje van door eerst zijn tourmanager en daarna vriend Allisson Santos mee op het podium te vragen. Zong die eerste nog gewoon wat mee dan mocht Santos twee nummers lang de staande bas overnemen waarbij hij iedereen onverhoeds verraste met een verbluffende solo.
Het enige wat men Jayke Orvis zou kunnen aanwrijven is dat hij nogal braaf klonk. Van zo’n figuur zou je kunnen verwachten dat hij zijn muziek infecteert met een dosis punk maar dat gebeurde hier niet. In plaats daarvan probeerde hij de erfenis van de country pioniers levend te houden door hun sound zo dicht mogelijk te benaderen en daar kon ik allerminst rouwig om zijn.

Organisatie: Cowboy Up, Waardamme

75 Dollar Bill is een duo uit New York, actief sinds 2012 en bestaande uit gitarist Che Chen en percussionist Rick Brown. De twee maakten reeds drie platen en evenveel cassettes maar het is pas sinds hun laatste dat ik ze ken. ‘I was real’ is een dubbel lp en behoort wat mij betreft tot het beste van afgelopen jaar. Er doen nogal wat gasten (bas, saxen, violen, gitaren,..) mee op die plaat en ik vroeg me vooraf toch af of ze het met zijn tweeën wel zouden redden. Tot mijn verrassing doemde er nog een derde muzikant op: de Berlijner Andrew Lafkas, een contrabassist die ook op de plaat meespeelde.
Na Margaret Airplaneman en een herboren James Leg was het voor de derde keer op korte tijd een schot in de roos voor deze kleine koffiebar. Hoewel deze noot toch iets harder om kraken was. Vier nummers van om en bij de twintig minuten en volledig instrumentaal maar wie wat moeite deed kon niet anders dan bedwelmd raken door dit onorthodoxe drietal. Moeilijk te situeren: was dit jazz, wereldmuziek, drone gebaseerde muziek of gewoonweg blues? Ik hou het bij experimentele blues.
De nummers begonnen meestal met allerhande belletjes of vreemde fluiten waarna Rick Brown op zijn triplex box (waarop hij ook zat) de Afrikaans of Oosters geïnspireerde ritmes langzaam liet evolueren. Hierbij werd hij in de rug gesteund door de staande bas terwijl Chen wat experimenteerde met drones op zijn twaalfsnarige gitaar. Telkens een boeiende maar wat moeilijk te behappen aanloop naar het moment waarop onmiskenbare bluespatronen in het spel van Chen slopen.
Hedendaagse blues is meestal strontvervelend maar dit was van een totaal andere orde. Chen, zelf met Taiwanese roots, zocht de oorsprong van de blues op in Mauretanië. Daar volgde hij gitaarles bij Jheich Ould Chighaly wiens vrouw, Noura Mint Seymali, misschien gekend is bij wereldmuziek liefhebbers. Zij toerde alleszins reeds door Europa. Zelf doet Che nogal bescheiden over zijn gitaartechniek maar wat hij in Mechelen liet horen was toch vrij indrukwekkend. Opzwepende en tevens hypnotiserende Tourareg blues zoals ik ze nooit eerder hoorde.
Deze complexe lange nummers hadden gekunsteld en stroef kunnen overkomen maar daar was hier helemaal geen sprake van. De deels geïmproviseerde muziek van 75 Dollar Bill kende een onwaarschijnlijk natuurlijk aanvoelende flow.

Organisatie: Kaffee-Ine, Mechelen

dinsdag 10 december 2019 18:45

Boris - Met (eenzame) hoogtes en laagtes

Boris - Met (eenzame) hoogtes en laagtes
Boris + Arabrot
4AD
Diksmuide

Toen mij in laatste instantie gevraagd werd iets te schrijven over Boris besloot ik de avond voor het concert het werk van de groep uit Tokyo, die ik tot dan slechts vaag kende, wat eigen te maken. Dat bleek makkelijker gezegd dan gedaan want de groep, actief sinds 1996, maakte maar liefst 25 volwaardige albums en daarnaast nog eens 13 samenwerkingsplaten waarvoor ze onder meer met Keiji Haino, Sunn O))) en Merzbow in zee gingen. Bovendien probeert het trio zich voor iedere plaat een nieuwe stijl aan te meten. Toch wist één LP in deze uit de voegen gebarsten discografie meteen mijn aandacht te trekken. ‘Akuma No Uto’, oorspronkelijk uit 2003 maar dit jaar nog heruitgebracht door Third Man Records, waarvan de cover bij wijze van eerbetoon, gekopieerd werd van Nick Drake’s “Bryter Layter”. Naar verluidt zou de plaat ook precies even lang duren als die klassieker van de veel te vroeg overleden Britse bard maar verder houden alle vergelijkingen op.

En dan was er nog de eerste band van de avond, Arabrot, die ook al heel wat jaren (18) op de teller staan heeft. De groep uit het Noorse Haugesund, waar ook The Low Frequency In Stereo vandaan komt, is met zo’n 15 platen (EP’s en LP’s dooreen) al bijna even productief als Boris. Momenteel is zanger-gitarist Kjetil Nernes het enige lid van Arabrot. In de loop der jaren verlieten de drie andere originele leden één voor één de groep en werden blijkbaar nooit vervangen. De namen van Nernes’ vier begeleiders moet ik u dan ook schuldig blijven.
Nernes leek wel weggelopen uit ‘A Clockwork Orange’ en schuwde de grote gebaren niet. Zo poseerde hij meermaals met zijn gitaar alsof het een geweer was. Het showelement had hij alvast onder de knie maar muzikaal kon hij me tijdens die twee eerste nummers toch niet raken. Dit leek een tot mislukken gedoemd huwelijk tussen postpunk en metal. Onverwacht werd het toch even grappig toen het einde van “The horns of the devil grow” plots verdacht veel gelijkenissen met “Child in time” vertoonde. Voor het derde nummer gooide de boomlange Noor het over een geheel andere boeg met een meeslepende uitvoering van Nina Simone’s “Sinnerman”, een nummer dat de 4AD habitués wellicht ook kennen van Black Diamond Heavies. Vanaf dit moment kon ik me beter vinden in de erg gevarieerde muziek van Arabrot al bleef ik het moeilijk hebben die ‘hete aardappel in de keel’ zang. Het laatste nummer was er één van epische proporties dat begon met de gemanipuleerde zang van de toetseniste en verder een erg vreemde maar wel spannende opbouw kende waarbij halfweg de helft van de muzikanten reeds de coulissen mochten opzoeken. Prachtig slot van een wat wisselvallige set.

Boris had alvast de juiste vintage apparatuur meegebracht : Orange en Sunn. Samen met de indrukwekkende gong achter het drumstel zorgde dat voor een erg mooi decor. De drie leden (een man, een vrouw en een wezen dat het midden hield tussen de twee) zagen er precies uit als op de promofoto. Hier was duidelijk over nagedacht. Ook de dubbele gitaar (bas en gitaar in één) van Takeshi Ohtani paste wellicht in dat plaatje. Veel bas hebben we trouwens niet gehoord, meestal hielden ze het bij twee, weliswaar dikwijls laaggestemde, gitaren. Het oogde dus mooi en indrukwekkend maar het openingsnummer, “Away from you”, waarin Boris blijkbaar dreampop wou introduceren, kon enkel mijn tenen laten krullen. Dit sloeg nergens op en het tweede nummer bracht al niet veel beterschap en was eigenlijk in hetzelfde bedje ziek. Boris probeerde iets anders en daar kan ik in feite alleen maar blij om zijn, helaas was het resultaat ondermaats.
Boris is op zijn best wanneer ze zich vergrijpen aan trage doommetal en er gelijkenissen met Sun O))) opduiken en die momenten kwamen er gelukkig ook in Diksmuide. Kern van het probleem was dat de groep hun laatste plaat, ‘Love & Evol’, kwam voorstellen (één van de weinige punten waarbij Boris niet verschilt met een doorsnee groep) en dat is jammer genoeg één van hun mindere en dan druk ik me nog zacht uit.
Nu was het verre van allemaal kommer en kwel en hoorden we wel degelijk schitterende nummers zoals “Boris”, een cover van de Melvins, waarin ze destijds hun groepsnaam vonden. Ik mag ook niet alle nieuwe nummers naar de prullenbak verwijzen. Zo klonk het spookachtige “Shadow of skull” bijzonder groots terwijl we tijdens de mindere momenten nog steeds konden genieten van de elementaire gitaar van de immer fascinerende Wata.
Uiteindelijk werd ik dan toch nog finaal omvergeblazen door een waanzinnige bisronde, op gang getrokken door de uitzinnige gongslagen van Atsuo Mizuno waarmee het ontploffende “Akuma no uta” (van dat “Nick Drake” album) werd ingeleid. Ongetwijfeld hét moment van de avond alhoewel het daarop volgende “Farewell”, uit hun succesrijkste plaat ‘Pink’, er ook mocht zijn. Wat minder explosief maar met die jankende zang minstens even beklijvend.
Een set met (eenzame) hoogtes en laagtes.

Organisatie: 4ad, Diksmuide

dinsdag 03 december 2019 13:24

The Low Anthem - Live-meerwaarde bleef uit

De tijd dat ik mijn kot uitkwam voor, wat ik maar als ‘indie folk’ zal omschrijven, met groepen als Iron And Wine, Other Lives, M. Ward, Great Lake Swimmers, Bon Iver, Okkervil River of Bright Eyes ligt ook al weer een poosje achter me. De meeste van die groepen zijn het spoor bijster geraakt terwijl de grootverdieners, zoals een Mumford & Sons, me helemaal van het genre lieten vervreemden. Maar nu kwam The Low Anthem het tienjarig bestaan van hun pièce de résistance, ‘Oh my God, Charlie Darwin’, vieren en dat kon ik toch niet aan me voorbij laten gaan hoewel ik me afvroeg of het wel een goed teken was als een groep één van hun oude platen na amper tien jaar opnieuw komt voorstellen met een integrale uitvoering.

Om het wat intiemer te maken werd het podium dit keer niet gebruikt om mocht de groep op de grond vlak voor de tribune met zitplaatsen zijn intrek nemen. Ideaal was het misschien niet maar het kwam de sfeer zeker ten goede.
The Low Anthem had zelf het voorprogramma meegebracht: Futur Primitif, nom de plume van Daniel Lefkowitz uit Strasburg, Virginia. De vreemde schrijfwijze van Futur Primitif kwam er wellicht om verwarring met gelijknamige boeken, platen en groepen te vermijden. De man speelde enkele jaren in hun beginperiode bij The Low Anthem maar heeft zelf intussen reeds een viertal obscure albums uitgebracht. Zijn laatste, die enkel digitaal verkrijgbaar is, heet ‘Neil’ en is een eerbetoon aan Neil Armstrong en het Apollo programma in het algemeen. De eerste vijf songs kwamen uit dat album maar echt wild werd ik er niet van. Zijn stem klonk nogal dun terwijl zijn akoestische gitaar het al even sober hield. Om de sound toch iets te verrijken duikelde hij enkele keren een mondharmonica op en zette hij wat effecten op zijn stem. Vooral dat laatste hielp wel en toen hij zich dan toch plots aan een uptempo nummer waagde doken zowaar The Everly Brothers in mijn gedachten op.

‘Oh my God, Charlie Darwin’ vond ik destijds een erg mooie plaat maar het meesterwerk waarvoor ze doorgaans versleten wordt , heb ik er nooit in gezien. Maar die status kon ze eventueel nog verwerven nu The Low Anthem (uit Providence, Rhode Island) ze integraal ging uitvoeren maar dat is dus niet gebeurd. De songs mochten er nog steeds zijn maar de meerwaarde, die je live toch verwacht, was er nooit bij.
Het optreden zat simpel in elkaar: eerst werd kant één gespeeld, daarna enkele nieuwere nummers om te eindigen met kant twee. De start was veelbelovend met “To Ohio” maar dat is dan ook het beste nummer van de plaat. Wat volgde , bleef mooi maar ik had voortdurend het gevoel dat het iets meer mocht zijn.
Er was wel een verzachtende omstandigheid: bassist en medeoprichter, Jeff Prystowsky, was er niet bij. Dus moesten we verder met Ben Knox Miller (zang, gitaar), Florence Wallis (violin) en Bryan Minto (mondharmonica) terwijl Miller en Wallis ook al eens achter het orgel plaats namen. Toch nog volk genoeg om er iets heel moois van te maken maar de drie wilden het iets té verstild doen en dat dat ook nog eens moest gebeuren in het halfduister  was ook geen echte hulp. Niet dat hun eigengereide mix van ouderwetse folk, breekbare country, seculiere gospel en lo-fi pop plots aan klasse had ingeboet, het bezorgde me alleen niet de euforie waarop ik gehoopt had. Zo was een nummer als “Music Box” (niet meer dan wat de titel laat vermoeden: wat gefoefel met een muziekdoosje) zeker leuk maar of dit nu bijdroeg tot het meesterwerk dat we verondersteld waren te horen? T
oen  virtuoos Bryan Minto met veel misbaar een andere mondharmonica uit zijn indrukwekkende verzameling griste , dacht ik even ‘nu gaat het gebeuren’ maar ook dat nieuwe exemplaar diende enkel om wat, weliswaar subtiele, accenten te boetseren. Het bleef wel altijd geraffineerd en vooral ook stil. Zo konden de piepende pedalen van het orgel zelfs als wat storend worden ervaren. Toen de laatste noten uitstierven , floepten de lichten meteen aan net zoals de pickupnaald na de laatste groeven omhoog wipt.

Het was alsof we een mooie plaat gehoord hadden maar daarmee was mijn honger toch niet gestild.

Organisatie: VZW De Zwerver - Leffingeleuren, Leffinge

woensdag 04 december 2019 13:12

De Lorians - Pataphysical music

De Lorians - Pataphysical music
Turpentine Valley + De Lorians
Pit’s
Kortrijk

Verrassend hoge opkomst op een maandagavond maar daar zal de komst van de eerste band, Turpentine Valley uit Zulte, wel voor iets tussen gezeten hebben. Het drietal kwam hun gloednieuwe debuutlelpee, ‘Etch’ (uit op Dunk!Records), voorstellen. Volledig instrumentale post-metal: hoge verwachtingen had ik niet maar dit klonk verrassend toegankelijk en was zeker niet zwaar op de maag liggend, iets waar zoveel groepen in deze sector aan lijden. Gitaar, bas en drums zorgden voor die typische ‘post’ sound maar de bijwijlen erg melodieuze gitaar van Kristof Balduyk wist toch het nodige verschil te maken. Niet altijd even geïnspireerd maar ik liet me toch gewillig mee glijden in deze onstuitbare maalstroom van Turpentine Valley.

De Lorians uit Tokyo was niet meteen een groep die je in de Pit’s verwacht. De vijf maken naar eigen zeggen ‘pataphysical music’. Ik geloof ze graag want patafysica is een absurdistische parodie op de moderne wetenschap terwijl die term ook door Soft Machine gebruikt werd op hun tweede plaat. En die groep was ongetwijfeld een bron van inspiratie voor deze Japanners. We hoorden een (ook al volledig instrumentale) mix van jazz-fusion en progrock waarbij ik moest denken aan Magma, Mahavishnu Orchestra en vooral Frank Zappa. De invloeden van die laatste waren dermate groot dat we bij het nummer “A ship of mental-health” eigenlijk van plagiaat (“Lumpy gravy”) mogen spreken. Ook het ‘dirigeren’ van de band door gitarist Soya Nogami was volledig afgekeken van de oppersnor. Mij niet gelaten want dit was een verrekt leuke set gebracht door vijf jonge uitmuntende muzikanten (gitaar, bas, drums, toetsen en sax) die elk voldoende ruimte kregen om hun kunnen te etaleren en dat zonder terug te vallen op ellendige solo’s.
Voor hetzelfde geld was dit een pot onverteerbare herrie maar de jongens van De Lorians wisten alles perfect te doseren en saxofonist en bandleider Takefumi Ishida smokkelde er, onder andere via Pikachu, de nodige gekte in.
Niet alle overgangen verliepen even vloeiend en enige communicatie met het publiek had best gemogen maar dat neemt niet weg dat ik De Lorians zeker nog eens terug wil zien.

Organisatie: Pit’s, Kortrijk

Opwarmer van dienst was Whorses, een viermanscollectief uit Kortrijk aangevoerd door de enthousiasmerende Harry Descamps, zoon van Dick (Ugly Papas, Id!ots,...) en zelf ook gekend van The Lumbers en Gèsman. Whorses viel moeilijk te situeren: noiserock, dat zeker, maar voorts hoorde ik ook krautrock, sludge en zelfs dreampop invloeden. Niet alle keuzes waren even gelukkig maar dankzij die gedurfde variatie bleef het ten minste boeien tot het einde met als constante de immer splijtende gitaren. Harry Descamps bleek een bijzonder gedreven frontman, geboren om op een podium te staan. De passie voor zijn muziek straalde van hem af al bleef het moeilijk om voor een ‘leeg gat’ te spelen. De opkomst was niet bijster groot en de aanwezigen hadden zich dan nog zo ver mogelijk teruggetrokken. Nochtans waren de reacties behoorlijk uitbundig maar de schroom om wat dichter bij het podium te komen was weer onoverkomelijk. Nadat enkele pogingen om het volk dichter te lokken mislukten sprong Descamps dan maar zelf van het podium, met wat feedback als gevolg, om zo de afstand wat te overbruggen. Dat getuigde van een juiste instelling en de nodige dosis lef die de set nog een extra impuls gaf. Whorses, een naam om te onthouden.

The Cutthroat Brothers, met als uitvalsbasis Tacoma, Washington (stad waar ook The Sonics vandaan komen), worden wel eens de Sweeney Todds van de punk genoemd. Nu is Sweeney Todd mij eigenlijk niet bekend maar wat opzoekingswerk leerde me dat Todd ‘the demon barber of Fleet Street’ is, een filmpersonage gecreëerd door Tim Burton. Dat terwijl onze broertjes in het echte leven beiden kapper zijn die ook al eens roekeloos durven omgaan met het scheermes als ik zo hun, met bloed bespatte, shirts bekijk.
The Cutthroat Brothers traden aan in de meest elementaire opstelling: gitaar en drums. Ik hou er zeker van hoewel het zijn beperkingen kent. Jason Cutthroat, die er met zijn priemende ogen veel gevaarlijker uitzag dan hij klonk, ging echter nog een stapje verder door enkel slide gitaar te spelen. Dat terwijl zijn dreinerige stem ook al niet bijster expressief was waardoor ik in het begin wat om mijn honger bleef zitten. Dit klonk me toch wat te mager maar gaandeweg wisten de twee, die ons voortdurend bedankten of uitnodigden om samen bier te drinken, mijn hart toch voor zich te winnen. Daar zorgde in de eerste plaats Donny Paycheck voor, een bijzonder explosieve drummer die niet voor niets vele jaren de vellen roerde bij Zeke, de punkrockband uit Seattle waarmee hij maar liefst elf albums opnam. Verder raakte ik ook steeds meer geïntrigeerd door hun muziek: een mix van no nonsense rock-‘n-roll en uitgebeende glamrock met af en toe een scheut grunge.
Zelfs de stem bleef niet langer een obstakel vormen. In enkele trage nummers klonk Jason zelfs als een aan lager wal geraakte Elvis en daar kon ik alleen maar blij van worden. De Brothers kwamen steeds beter op dreef (daar kon zelfs een stroompanne waarbij de lichten uitvielen niets aan veranderen) en ze hadden er zo te zien tijdens dit laatste optreden van hun tour ongelofelijk veel zin in. Dat werkte natuurlijk erg aanstekelijk maar ook de nummers zelf leken steeds beter te worden. Zo had “Candy Cane” wel een hit uit een ver verleden kunnen zijn. Helemaal op het einde lieten ze die korte, strakke songs voor wat ze waren om wat te experimenteren door The Gun Club aan Bo Diddley te koppelen. Uiteindelijk werden we finaal gevloerd door een moordende versie van “I wanna be your dog” (The Stooges) waarin de gitaar van Jason Cutthroat dan toch plots gruizig kon klinken, wat eigenlijk al veel eerder had gemogen.

Een prijs voor originaliteit zullen ze nooit winnen en de groep die de tegenwoordig zieltogende garagerock weer op de kaart zal zetten zijn ze ook al niet maar voor een avondje pretentieloze rock-n-roll waarbij het met een pintje in de knuist goed shaken was waren we bij deze kappers wel aan het juiste adres.

Organisatie: 4ad, Diksmuide

Pagina 7 van 21