AB, Brussel programmatie + infootjes

AB, Brussel programmatie + infootjes Concerten 2024 23-11-24 – Roos Rebergen + Sunsunorchestra 30-11-24 – The Chats, The Prize 01-12-24 – Inez (Org: Gracia Live) 01-12-24 – Bury tomorrow, Make them suffer, Thornhill, As everything unfolds 03-12-24 – Zara…

logo_musiczine_nl

Democrazy Gent - events

Democrazy Gent - events Concerten 2024 Steam: DLR, Voltage, Whatuonabout, Club Wintercircus, Gent op 16 november 2024 Nadine Shah + DJ Nadiem Shah, Club Wintercircus, Gent op 19 november 2024 Meridian Brothers, Compro Oro, Muziekclub Wintercircus, Gent op 20…

Zoek artikels

Volg ons !

Facebook Instagram Myspace Myspace

best navigatie

concours_200_nl

Inloggen

Onze partners

Onze partners

Laatste concert - festival

chelsea_wolfe_t...
chelsea_wolfe_t...
Ollie Nollet

Ollie Nollet

De wegen van Johnny Walker (All-Seeing Eyes) en Margaret Airplaneman kruisten elkaar in Lille en dat wou ik onder geen beding missen. Plaats van de afspraak was l’Imposture, een sympathieke bruine kroeg qua capaciteit te vergelijken met de Pit’s en waar de rock-‘n-roll in de vorm van talloze vergeelde affiches van de muren droop. Ik voelde me er meteen op mijn gemak en het werd bovendien een memorabele avond waar ook oude bekende James Leg getuige van was.

Niet dat we iets wereldschokkends meemaakten. Margaret Airplaneman durfde al eens een noot te missen en All-Seeing Eyes borduurden gewoon voort op de nalatenschap van de Soledad Brothers maar de passie en de liefde waarmee ze hun ding brachten maakte het onweerstaanbaar. Dit zijn van die zeldzame artiesten die je gewoon dood wil knuffelen.
Vorig jaar zag ik Mr. Airplane Man schitteren op het Binic Folks Blues Festival, voor deze tour moest Margaret het, na het afhaken van een zieke Tara McManus, alleen zien te klaren. Maar hier in Lille zorgde ze voor een unieke setting.
De eerste paar nummers liet ze zich bijstaan door drummer Matt Ayers, daarna mochten ook de overige leden van All-Seeing Eyes het podium op. Nu kennen Johnny Walker en Margaret Garrett elkaar wel en probeerden ze vroeger al eens iets samen, toch bleef deze onverwachte bezetting onuitgegeven. Het haalde wel wat de vaart uit de set - voor ieder nummer dienden er immers telkens afspraken gemaakt te worden - maar dat nam ik er graag bij.
Vooraf had Margaret haar muziek omschreven als ‘John Lee Hooker ontmoet The Velvet Underground’ en dat klopte grotendeels wel. Vooral die laatsten kwamen soms, met dank aan de band, uitdrukkelijk om de hoek piepen. Heel veel verschil met Mr. Airplane Man is er niet. Ook hier drapeerde Margaret haar zweverige zang op een bedje van gruizige gitaren met duidelijke wortels in de blues. Wellicht iets etherischer, breekbaarder en een stuk opgeschoven richting drone blues. Het kwam het hypnotiserende aspect alleen maar ten goede en zorgde voor een wat mysterieuze sfeer. Toch was het vooral die bedwelmend mooie gitaar die me aan haar voeten kluisterde. Gruizig en subtiel tegelijkertijd, ingetogen maar toch niet te verlegen om af en toe eens uit te halen.
Mijn favoriete nummers bleven, buiten “I’m in love”, achterwege en veel songs kon ik niet meteen thuiswijzen. Maar ook dat vormde geen enkel bezwaar om me in complete vervoering te laten brengen door een fenomenale Margaret Airplaneman, die nu ook een solo cd (vinyl volgt later) uit heeft: ‘Live at the Charles River Museum of Industry’.
De Soledad Brothers maakten het mooie weer tussen 1998 en 2006. Een sensationele liveband die ik toen ettelijke keren aan het werk zag. Helaas bleek het sprookje na acht jaar definitief uit. Er werd nog een reünie aangekondigd maar die werd in laatste instantie dan toch weer afgeblazen. Frontman Johnny Walker zag ik nog terug met Cut In The Hill Gang (de laatste keer samen met James Leg) en ook solo zo’n acht jaar geleden. Flink verouderd en wat bijgekomen maar het heilige vuur is hij duidelijk nog lang niet kwijt.
Hij heeft naar eigen zeggen de laatste jaren wat geld verdiend als arts zodat hij nu opnieuw kan doen wat hij graag doet. Daar kunnen we alleen maar blij mee zijn. Met drummer Matt Ayers (ook te horen op enkele platen van James Leg) en bassist Kane Kitchen (beiden van de Cincinnati, Ohio band The Guitars) heeft hij nog maar eens een nieuwe band uit de grond gestampt. Cut In The Hill Gang vond ik destijds altijd nogal stroef klinken maar met All-Seeing Eyes (uitvalsbasis Dayton, Kentucky) lijkt de souplesse van de Soledad Brothers teruggekeerd. Blues die schaamteloos mikt op de heupen, wat klonk dit weer swingend.
Uiteraard was het een feest om die paar oude Soledad Brothers songs (waaronder “Break ‘em on down”) terug te horen maar het nieuwe werk klonk minstens even geïnspireerd. Nonchalant peuterde Walker de ene na de andere infectueuze stomende riff uit zijn gitaar en daar was werkelijk geen ontkomen aan. Een scheurende mondharmonica zorgde er nog net voor dat ik niet volledig weggleed in een zaligmakende narcose. Dit was, met dank aan zijn twee kompanen, een Johnny Walker in bloedvorm, zonde dat we hier zolang op moesten wachten. De paar nummers die drummer Matt Ayers zong klonken ietsje harder en leken een voedingsbodem te hebben in de Britse sixtiesblues waarbij ik dan vooral aan Savoy Brown denk.
Het zorgde voor de nodige afwisseling maar de verrassing van de avond was zonder twijfel de cover van “Et moi, et moi, et moi”. Het werd een erg vrije, veramerikaniseerde interpretatie en een mooi eerbetoon aan monument Jacques Dutronc.

Margaret Airplaneman en All-Seeing Eyses zorgden last minute voor een zweterig avondje in Lille die nog lang zal nazinderen.

Organisatie: Imposture, Lille

Het leek erop alsof De Zwerver kort na Cedric Burnside - Legendary Shack Shakers opnieuw een mooie double bill beet had, alleen dacht het publiek daar aanvankelijk anders over.
Want was dat een bedroevend zicht toen de drie meiden uit L.A. de eerste noten uit hun instrumenten knepen. Al het volk (uitgezonderd drie dapperen) achteraan samengetroept op zo’n tien meter van het podium. Vind ik altijd zo pijnlijk maar gelukkig raakte dat gapende gat na een tijdje dan toch gevuld en toen zangeres Sade Sanchez vroeg of we misschien wat dichter konden komen werd uiteindelijk alle schroom overwonnen en werd de barrière tussen publiek en groep volledig opgeheven. Volkomen terecht want L.A. Witch speelde er een delicieuze set waarvan ik achteraf dacht: had ik dit in het café gezien dan hadden de drie me wellicht een delirium bezorgd.
L.A. Witch bracht behoedzame rock-‘n-roll met een zinderende onderhuidse spanning waar ook La Luz en de Allah-Las een patent op hebben hoewel het rockgehalte hier beduidend hoger lag. De ijle, galmende gitaar baande zich omzichtig een weg tussen surf, psychedelica en garagerock, ik kreeg er maar niet genoeg van. Samen met de sensueel zoemende bas van Irita Pai en de kurkdroge drums van Ellie English zorgde ze voor een bedwelmende waas. Naast die sublieme sound, die duidelijk naar de sixties refereerde maar tegelijkertijd erg eigentijds klonk, beschikte het stel ook nog over een rits degelijke songs zodat het plaatje helemaal klopte. Alleen had de stem van Sade Sanchez misschien iets forser gemogen. Ze had soms een wat zeurderig toontje maar waar emmer ik eigenlijk over: Tess Parks klinkt nog een stuk zeurderiger en die vind ik dan weer een geweldige zangeres.

Om eerlijk te zijn: ik was hier enkel en alleen voor L.A. Witch. Toen ik Radio Moscow in hun prille begin in 2008 samen met zo’n 25 anderen zag in café De Rots in Antwerpen vond ik ze heus wel charmant. Maar wat ik dan al vreesde werd bewaarheid toen ik ze enkele jaren later terug zag. De groep uit Story City, Iowa verloor zich helemaal in saaie oeverloze solo’s. Intussen is de groep verkast naar San Diego, Californië, blijkt Parker Griggs na talloze personeelswissels de enige constante en heeft Radio Moscow na zes albums ‘Alive Records’ ingeruild voor ‘Century Media Records’, waarop hun laatste plaat ‘New beginnings’ (uit 2017 alweer) verscheen.
Om maar meteen met de deur in huis te vallen: de gitaarsolo’s die me de vorige keer de gordijnen in joegen vielen hier wat beter mee. Ze waren beperkt in duur maar het bleven toch enigszins nutteloze oefeningen in duizelingwekkende notenreeksen. Het contrast tussen dit eclatante gitaargeweld en de subtiele aanpak van Sade Sanchez kon niet groter zijn. Het minste wat je van Radio Moscow kan zeggen is dat ze zich een eigen (daar kan eventueel nog over gediscuteerd worden), herkenbare sound hebben toegeëigend. Dit was pure late sixties, early seventies (hard)rock. Cream of Blue Cheer maar dan zonder de knappe nummers. Samen met de plukkende bassist Anthony Meier en de zich danig in het zweet roffelende Paul Marrone probeerde Parker Griggs die pioniersperiode van de hardrock te reconstrueren, zo leek het toch. L.A. Witch zocht het in een al even ver verleden maar klonk toch nog eigentijds terwijl Radio Moscow daar geen enkele poging toe deed.
Niets op tegen want ik heb bakken vol platen uit die episode van de rockgeschiedenis. Maar je moet er wel iets mee doen. De sound imiteren, al is het tot in de perfectie volstaat niet want dan klink je al gauw gedateerd. Songs, die naam waardig, waren er nauwelijks en de zang van Parker Griggs beperkte zich tot een onbestemd gegrom, James Leg met een kater als het ware. Maar zelfs dan is het nog niet verloren. Stuw het net iets over the top zodat er een grappig aspect aan wordt toegevoegd (ik denk hierbij aan een Rev Brown) en dan kan je weer alle kanten uit. Helaas leek Parker Griggs me eerder een ernstig type die niet direct behoefte had aan die rare kronkels onder mijn hersenpan.
Was Radio Moscow dan zo slecht? Eigenlijk niet maar het deed me niets. Alleen in dat ene instrumentale nummer, kort voor het einde, liet Griggs zijn gitaar wat gevoel uitstralen. Meteen het enige moment waarin ik me enigszins kon terugvinden in die eindeloze vergelijkingen met Jimi Hendrix.

Organisatie: VZW De Zwerver - Leffingeleuren, Leffinge

zaterdag 29 juni 2019 10:52

Los Explosivos - Mexicaanse fuifnummers


Opener van dienst was The Permanentz, een nieuwe groep uit Brussel waar ik weinig over weet. Drie jongens brachten rechttoe rechtaan punk, strak gespeeld en met een zanger die zijn teksten snerend het café in vuurde. Als hij al eens echt zong deed hij dat lekker vals. Eindigen deden ze met een cover - altijd leuk -, “Dancing with myself” van Billy Idol, wat wel wat haaks stond op hetgeen we eerder gehoord hadden.

Los Explosivos komen uit Mexico Stad en toch vonden hun eerste twee platen, na eerst te zijn uitgebracht op plaatselijke labels, hun weg naar ‘Get Hip’ van Cynics voorman Greg Kostelich. Later voegde ook het Londense ‘Dirty Water Records’ een LP van hen toe aan hun catalogus. Totaal onopgemerkt zijn ze dus niet gebleven en in de Pit’s , zijn ze zelfs wereldberoemd.
Het was de derde keer dat ik ze hier zag en veel was er niet veranderd, wel afgeslankt tot een trio. Los Explosivos blijft de ultieme partyband voor wie houdt van rammelende sixties garagepunk. Met een ongezien enthousiasme vlogen ze erin: de voortdurend op en neer wippende “Sabu Avilés” en “Tiba Explosivo” (beide om beurt op gitaar of bas) en de zingende drummer Kasko maar de eerste nummers zorgden niet meteen voor vuurwerk.
Hun Spaanstalige cover van “Louie Louie” klonk ongeïnspireerd en toen ze ons ook nog eens “”Ay, yai, yai, yai canta y no llores” lieten meezingen vreesde ik al een rampscenario. Gelukkig bleek dit slechts een valse start en ik kreeg ik alsnog waarvoor ik gekomen was. Zoals het onstuimige “No eres papa mi” een Spaanse versie van “I can only give you everything”, dat enkele jaren geleden ook al fantastisch gecoverd werd door King Mud en geschreven werd door Van Morrison. Voor de jongeren onder jullie: jawel, Van Morrison had ooit een rock-‘n-roll hart (check Them) maar aan wie hij het verkocht heeft is mij evenwel niet bekend.
De hel was nu definitief losgebroken en de drie maakten hun groepsnaam volledig waar. Songs als splinterbommetjes die elkaar in snel tempo opvolgden, af en toe onderbroken om een pintje te vragen of om ons te beloven dat ze tot hun dood naar de Pit’s zullen blijven komen. Zo lijkt de toekomst van mijn favoriete punkhol dus verzekerd. Plots dook er nog een vierde Explosivo op, Giovanni, die achter het drumstel plaatsnam. Zo mocht ook Kasko zich even op gitaar, duidelijk het favoriete instrument van alle groepsleden, uitleven. Het zorgde voor een spetterende finale. Met eerst hun raison d’être, het nog steeds vlammende “Action woman”(oorspronkelijk van ‘The Litter’), en daarna het op ‘Peter Gunn Theme’ gebaseerde “Barracuda”.
Toen ik daarna buiten even naar adem stond te happen kwam iemand me doodleuk zeggen dat het technisch niet zoveel voorstelde. Meneer was duidelijk vergeten waarvoor de punk destijds werd uitgevonden. Los Explosivos, graag tot een volgende keer!

Organisatie: Pit’s, Kortrijk

Dit was mijn eerste keer in La Cave Aux Poètes. Heel mooie naam en best een aangename club, tenminste als je een plaatsje vooraan weet te bemachtigen. Want dit is echt een kelder met het plafond niet hoger dan twee meter zodat er van een podium nauwelijks sprake is. Positieve punten waren het ruim assortiment aan Belgische bieren waaronder, het door mij niet echt gesmaakte Sas Pils, en de meer dan voldoende gratis parkeergelegenheid, wat niet altijd evident is in dergelijke steden.

Mercure, een drietal uit het nabijgelegen Lille, mocht stipt om 20u30 aftrappen en ze deden dat zeker niet slecht. De overigens uitstekende zanger Geoffrey Gosset droeg een shirtje van Queens Of The Stone Age en dat was ook de hoek waarin we Mercure mochten situeren. Vooral het eerste ellenlang nummer met enkele opmerkelijke tempowisselingen en wat prog invloeden kon op een goedkeurend gegrom van mijnentwege rekenen. Maar ook hetgeen volgde, een paar missers niet te na gesproken, mocht gehoord worden. Dat kwam vooral omdat Mercure zich ver weg hield van het leger stereotiepe en meestal oersaaie stonerbands. De gitaar van Gosset, die veelal de lage regionen frequenteerde, klonk steeds inventief en werd daarbij stevig geflankeerd door de bas van Simon Herbaut en de drums van Nicolas Dogadaski (beiden ook actief bij de post-metalband The Lumberjack Feedback). Fijne opwarmer.

Left Lane Cruiser is actief sinds 2004 maar kreeg pas echt enige bekendheid in 2008, toen ze tekenden bij Alive Records en hun tweede (voordien was er nog ‘Gettin’ down to it’ op het bescheiden Hillgrass Bluebilly Records en nog steeds indrukwekkende plaat, ‘Bring yo’ ass to the table’, verscheen. Ik zag ze toen, nadat ik ze eerst gemist had in het Franse Aulnoye-Aymeries (ze waren er niet geraakt wegens paspoort problemen), twee keer aan het werk (Bar Mondial en The Pit’s) en sindsdien moet ik ze zowat ieder jaar minstens één keer ontmoet hebben.

Van een verrassingseffect kan er dus al lang geen sprake meer zijn en toch wisten ze me te verblijden met een onverwachte songkeuze. Er was nog meer veranderd: drummachine Pete Dio was er niet meer bij. In de States tourt Freddy J IV opnieuw met Brenn Beck, drummer extra-ordinaire van het eerste uur, maar die zag de oversteek naar Europa niet zitten. Zo zat onze Freddie met hetzelfde probleem als James Leg en nu ook Margaret Airplaneman: afhakende drummers. Toch vond hij er één. In zijn eigen Fort Wayne, Indiana dan nog, een echte bluesman die hij al heel lang kent. Dan vroeg ik me af waarom hij hem niet eerder recruteerde maar dat werd wel heel snel duidelijk. Goeie drummer, niets op aan te merken, en een meer dan behoorlijk zanger, tig maal beter dan Freddy zelf en dat geeft die laatste ook grif toe, maar er zijn op zijn minst gezegd wat kosten aan. Hyperkinetisch is waarschijnlijk geen afdoende term voor wat we hier zagen. Johnny Revers, zo heet hij, leek wel een bonobo op speed. Achteraf poogde ik hem iets te vragen maar een zinnig gesprek met hem leek onmogelijk. Dat doet niets af van zijn muzikale kwaliteiten maar met zo iemand touren moet toch bijzonder lastig zijn. Was dit optreden een fiasco geweest dan had ik het Freddy nooit kwalijk genomen. Maar dat werd het allerminst!
Nochtans begon de set wat in mineur met twee nieuwe songs waarvan ik dacht: typisch Left Lane Cruiser maar zo heb ik er al net iets te veel gehoord. Daarna mocht Revers een nummer (van Taj Mahal) zingen en ik werd meteen weer alert. Knap gedaan en later mocht hij het nog twee keer proberen, “Hound Dog Taylor” en “I can’t be satisfied” van Muddy Waters, telkens met succes. Maar ook de eigen nieuwe nummers waarin we al eens een verdwaalde Stones of Led Zeppelin riff konden ontwaren , kwamen nu beter uit de verf. Een stuk steviger en beter ook dan op plaat, Left Lane Cruiser blijft een groep die je vooral live moet meemaken.   
Freddy’s stem bleek totaal aan flarden gereten en klonk eerder als het schurend geluid van versleten remmen maar dat werd ruimschoots gecompenseerd door zijn fenomenaal gitaarspel. Hij had trouwens een sneer over voor de verzamelaars die hun gitaren aan de muur hangen. Gitaren zijn er om gebruikt te worden, in zijn geval moeten ze zelfs afzien. Overstuurd en bedolven onder tonnen gruis maar altijd met een perfect gevoel voor nuance. Een perfectionist die tussen de nummers zijn gitaar telkens uitgebreid moest stemmen maar dat nam ik er graag bij. Ook werd nog maar eens duidelijk dat Freddy een meester is in het naar zijn hand zetten van andermans nummers. Zo haalde hij “Grand Funk Railroad” moeiteloos door de trash bluesmolen en voegde er haast achteloos nog een indrukwekkende gitaaroutro aan toe.
Het kippenvelmoment van de avond werd “Baby please don’t leave me”, waarin Left Lane Cruiser wel slaagde waar Cedric Burnside enkele weken eerder niet lukte: de geest van Junior Kimbrough laten herleven. Het werd een ijzingwekkend scheurende versie die me een delirium bezorgde.

Dit was zeker niet de allerbeste Left Lane Cruiser (dat blijft tot nader order de editie met Brenn Beck) maar met deze set waarin alle oude krakers overboord gekieperd werden, kwamen ze toch aardig dicht in de buurt. Toen ik achteraf het pand verliet , zag ik een schichtige rat onder een geparkeerde wagen verdwijnen: een passend beeld om een avondje intense trash blues mee af te sluiten.

Organisatie: La Cave Aux Poètes (ism Les Bains de Minuit)

Eerste band was Schleu (mof in het Nederlands), een viertal uit Lyon waarvan Lars Ulrich beweerd zou hebben dat het de beste groep aller tijden is. Dat moet dan wel in een erg nare droom gebeurd zijn. Toen ze eraan begonnen stonden er nauwelijks zeven mensen te kijken en hun hysterische noiserock was niet van die aard om veel meer volk naar binnen te lokken. Beefheart’s ‘Trout mask replica’ achterstevoren op 78 toeren afgespeeld zal wellicht nog toegankelijker klinken dan hetgeen we hier hoorden. Heel even liet de zangeres ons hopen dat we het Franse antwoord op Melt Banana zouden krijgen , maar de lawine aan dissonante noten bleek toch nog een stuk moeilijker te verteren. The Flying Luttenbachers leek me een beter referentiepunt. Ons tolerantievermogen werd danig op de proef gesteld maar af en toe viel er ook echt wel wat te genieten. De gitarist , wiens gitaar soms klonk als een ontregelde sirene, wist met een minimum aan effectpedalen steeds verrassend uit de hoek te komen. Ook de andere instrumenten (bas en drums) konden individueel ontzag afdwingen. Alleen vroeg ik me soms af of ze wel wisten dat ze met zijn vieren waren. Op de momenten waarin ik dan toch enige vormen van structuur meende te ontwaren, lieten ze me zowaar mijmeren over Trumans Water, een band die me nog steeds nauw aan het hart ligt. Ik ging ervan uit dat Schleu een relikwie uit een ver verleden was maar bij nader toezien bleek dit om een geheel nieuw project, weliswaar met een stel veteranen in de rangen, te gaan. Na deze set hadden ze er alvast twee fans bij: de zanger en de drummer van Zerodent die er tot de laatste noot bij bleven headbangen.

Zerodent is een viertal uit het Australische Perth met twee platen op Alien Snatch! Records en een doortocht op het befaamde Gonerfest op het palmares. Het intussen wat talrijker geworden publiek zag een sympathiek en gretig bandje waarvan drummer Dylan Prossor blijkbaar dezelfde kapper als Amyl and The Sniffers frequenteert. Als dat maar geen trend wordt!
Postpunk met de nadruk, gelukkig maar, op punk waarbij ik dan niet denk aan groepen als Protomartyr of Preoccupations maar eerder Wire in gedachten heb.

Korte, aanstekelijke songs die behoorlijk sprankelden en dat kwam eerder door de instrumenten dan door de half gezongen half gesproken woordenstroom van Lee Jenkins. Het grootste aandeel daarin had gitarist Predag Delibasich. Hij leek wel het buitenbeentje in de groep, volledig in het zwart terwijl de andere drie voor wit opteerden terwijl hij ook een stuk ouder leek. Maar vergis je niet: hij is samen met Jenkins (tevens de twee enige originele leden) duidelijk de spil van de groep en bepaalt hij met klaar klinkende en rinkelende gitaarakkoorden de richting die Zerodent uit wil. En dat was een koers die zich niet halsstarrig aan postpunk vastklampte maar waarin ook andere invloeden zoals de slacker rock van Pavement getolereerd werden. Dat deed hij sober, onopvallend bijna en zonder de alom tegenwoordige batterij pedalen aan de voeten maar o zo doeltreffend.

Delibasich, van Servische afkomst, was trouwens bijzonder gelukkig dat hij in de Pit’s mocht spelen, niet in het minst omdat hij uitgerekend hier zijn broer terugzag. Niet alle nummers waren even geslaagd maar enkele briljante parels lieten me dat snel vergeten.

Organisatie: Pit’s, Kortrijk

donderdag 30 mei 2019 19:53

Seth Walker - Rasperformer

Ik ga graag ‘blind’ naar optredens. Daarmee bedoel ik: geen gesnuister vooraf op Youtube, Bandcamp of Spotify maar zich enkel baseren op een korte begeleidende omschrijving. Daarvoor moet het vertrouwen in de desbetreffende club groot zijn en de afstand ernaartoe uiteraard niet al te groot. Dat kan zeker tegenvallen maar bij een verrassing kan de pas ontdekte muziek bijzonder intens smaken en voor een zaligmakende roes zorgen. Tijd om het nog eens te proberen, dacht ik,  maar bij aankomst in Leffinge bleek er meteen iets vreemds aan de hand te zijn. Hier stonden voor een dinsdagavond wel erg veel auto’s geparkeerd en toen ik de ingang bereikte viel meteen een briefje op dat inderhaast werd opgehangen: sold out! Ik had nog nooit van Seth Walker gehoord en plots bevond ik me in een, dankzij hem, uitpuilend café. Je zou je voor minder idioot voelen maar gelukkig vond ik enkele al even verbaasde leken waardoor ik me toch wat meer op mijn gemak voelde.

Een mix van blues, soul en jazz gebracht door een rasperformer’, dat waren de woorden die me naar Leffinge hadden gelokt. Dat laatste was alleszins niet gelogen. Hier stond een uitgesproken liveartiest op de planken die duidelijk na jarenlange ervaring alle knepen van het vak kende. We werden om de haverklap uitvoerig bedankt terwijl hij voortdurend anticipeerde op zijn publiek, zelfs als hij in het West-Vlaams werd aangesproken. Ook muzikaal liet hij weinig trucs onbenut om het volk te behagen maar tot mijn eigen verbazing stoorde me dat niet eens echt.
Seth Walker was duidelijk een man die vele watertjes doorzwommen had. Opgegroeid in North Carolina, verhuisd naar Austin, Texas waar hij de wereld van de muziek ontdekte om via Nashville in New Orleans te belanden. Die zwerftocht leverde hem, naast tien platen, ook een enorme waaier aan diverse muzikale invloeden op.
Het resultaat daarvan was evenwel niet de door mij verwachtte mix van blues, soul en jazz maar funky klinkende roots die een paar keer zelfs van een dosis reggae was voorzien. Niets op tegen, als je het broeierig weet te brengen zoals The Neville Brothers of de onvolprezen JJ Grey & Mofro maar dat gebeurde hier, ondanks de intussen hoog opgelopen temperaturen, niet. Daarvoor waren de songs te mainstream en klonk de stem, ondanks die scheur, wat te vlak.
Beste moment was toen hij in zijn eentje eerst “You send me” (Sam Cooke kan er bij mij altijd in) en daarna een zelfgepende blues bracht. Waarmee ik absoluut geen afbreuk wil doen aan zijn twee kompanen: drummer Tommy Perkinson en bassist Rhees Williams (deels op staande bas) waren schitterende muzikanten. Ook het gitaarspel van Walker zelf bleef tot het einde boeien. Goed getimede solo’s met een scherpe, heldere toon en gevoel voor humor. Jammer dat de nummers op zich me koud lieten.
Helemaal op het eind leek het dan toch te lukken toen hij met een song even in de buurt van Tony Joe White kwam en hij mijn handen wat enthousiaster op elkaar kreeg. Evenwel veel te laat en een bisronde, om eventueel nog iets recht te zetten, bleef uit.

Organisatie: VZW De Zwerver - Leffingeleuren, Leffinge

The Dee Vees - Addergebroed uit Manchester
Bones Shake, GUTS, The Dee Vees
Pit’s
Kortrijk
2019-05-10
Ollie Nollet

Abattoir Blues Records is een obscuur label uit Manchester dat zich naar eigen zeggen specialiseert in blues, garage, punk en psych en een naam heeft die alleszins tot de verbeelding spreekt. Dus trok ik, niet helemaal zonder verwachtingen, naar de Pit’s om kennis te maken met drie exponenten van dat label.

Eerste band waren The Dee Vees, een viertal dat blues, punk, garage en psych in de blender gooide. Het resultaat mocht er zijn! Van de smeerolie druipende gitaren (David J. Brennan, Matt Akers), de sensuele bas van de oorspronkelijk uit Brussel afkomstige Jessica Fernandez Lomas en de knallende drums van David Sheffield zorgden voor een lekker vette sound. Alleen de zang van Brennan, die met zijn verwilderd voorkomen wat weg had van een jonge Arthur Brown, viel me wat tegen. Maar dat euvel was snel vergeten toen ik meesterlijke nummers zoals “Say what you want”, een etterende trashblues die van The Gun Club had kunnen zijn, hoorde. Op andere momenten lag het er vingerdik op dat ze hun inspiratie bij The Cramps of zelfs Black Sabbath vonden maar storen deed dat nooit, integendeel, het ontlokte me net geen vreugdedansje. (8)

Ik maakte me al op voor een memorabele avond want na deze wonderlijke opener moest het beste nog komen, dacht ik. GUTS bijvoorbeeld waar ik, na wat luisteren naar hun LP, ‘Blunt force trauma’, op bandcamp, heel veel van verwachtte. We zagen dezelfde drummer, Matt Akers die zijn gitaar ruilde voor een bas en twee nieuwkomers: gitarist James Court en zanger Liam O’Neill. Zelf omschrijven ze hun ding als ‘serial killer blues’ en op plaat deden ze me denken aan La Muerte en The Birthday Party.
Maar het leek wel een andere band die daar op het podium in de Pit’s stond. Blues viel er absoluut niet te horen en O’Neill leek in het eerste nummer zowaar Jim Morrison te imiteren. Hij kon zeker beter zingen dan David J. Brennan, helaas leverde dat niet zo heel veel op. De grootste teleurstelling was evenwel de gitarist. Geen idee waar hij naar toe wou - soms leek hij te solliciteren bij een prog metal band - maar het was zeker geen plaats waar ik op vakantie zou willen gaan. Zelfs hun prijsnummer, het trage, dreigende “666” lieten ze in de kast of hadden ze het onherkenbaar verminkt? Jammer. (5)

Met Bones Shake keerde de ‘blues’ terug en dat dankzij de nijdige bottleneck riffs van Andy Sheffield. Geen bas hier maar dat werd uitstekend opgevangen door de arme David Sheffield (voor de derde keer achter het drumstel) die bijzonder explosief tekeer ging. Het leek wel het concept van Left Lane Cruiser en bij momenten hield die vergelijking echt wel steek. Alleen was er hier nog een derde man, opnieuw David J. Brennan die dit keer geen moeite deed om te zingen maar zijn ongecensureerde teksten monotoon en agressief de zaal in spuwde. Het ging hem beter af terwijl hij zich dit keer zonder gitaar volledig kon laten gaan. Zo volgde er de obligate wandeling op de toog terwijl hij even later de dieperik in dook om te liggen kronkelen op de grond tussen het volk.
Aan inzet geen gebrek alleen vond ik de combinatie blues en punk soms wat wringen waardoor mijn voorkeur deze avond toch naar The Dee Vees ging. (7)

Organisatie: Pit’s Kortrijk

maandag 06 mei 2019 18:44

Wives - Grotestadsrock

Van marketing hebben ze bij Wives (uit Queens, New York) blijkbaar weinig kaas gegeten. Hun naam is niet alleen moeilijk te googelen, ze is al ettelijke keren door andere groepen gebruikt. Bovendien toerden ze door Europa terwijl hun eerste plaat nog in de maak is. Dit geheel terzijde. De vier beleefden duidelijk de tijd van hun leven en ook wij amuseerden ons best.
Wat onverwacht eigenlijk want Wives is een nieuw project van gitarist Andrew Bailey van DIIV, een groep die het soort dromerige indierock maakt waar ik alleen maar moe van word. Maar dit was duidelijk wat anders: grotestadsrock waardoor je, mits enige verbeelding, echo’s uit de rijke New Yorkse rockgeschiedenis hoorde schemeren. Een flink stuk forser en gruiziger dan DIIV met gitaren die zich gretig wentelden in noise en grunge.
Laatste single heet trouwens “Waving past Nirvana”. Ik hoorde ook een hoog Lou Reed gehalte maar dat had vooral te maken met de zangstijl van Jay Satterwhite.
Een goeie sound hadden ze zeker maar ook de nummers zelf mochten er best zijn, buiten die paar missers dan. Maar het zal toch vooral dat ene nummer zijn, dat traag begon en een geweldige spanningsopbouw kende, die me reikhalzend naar die eerste plaat doet uitkijken.

maandag 22 april 2019 12:04

Daddy Long Legs - Infectieuze blues

Twee jaar geleden waren ze al eens in de 4AD, toen samen met de Idiots. Aan die laatsten hebben ze geen al te beste herinneringen want de groep rond Luc Dufourmont probeerde hen toen te intimideren (zowel fysiek als verbaal) en deed zo haar naam alle eer aan, vernamen we nu.

Dit keer mocht Daddy Long Legs het podium delen met een heel wat vredelievendere groep, Chicken Head, de zoveelste reïncarnatie van Marino Noppe. Met Maxwell Street zag ik Noppe tig keren (vooral in de jaren ‘80) aan het werk en dat waren telkens feestjes vol bezieling. Na al die jaren is hij die begeestering nog steeds niet kwijt, zo bleek. Dit keer liet hij zich bijstaan door drummer Rik Vannevel, bassist Danny Degheldere en leadgitarist Dries Pottevijn. Een goed geoliede band die ons vooral bevlogen Chicago blues bracht waarin de gitaren van Noppe en Pottevijn om beurten mochten soleren.
Enkele raak gekozen covers van vermoedelijk Luther Snake Boy Johnson, Johnny Copeland en Joe Louis Walker (die laatste mocht hij ooit begeleiden) lieten de temperatuur enkele graden stijgen maar het was toch vooral dat ene ingetogen nummer, waarin het gitaargeweld wat luwde en zijn verweerde, roestbruine stem het meest tot zijn recht kwam, dat me kippenvel bezorgde. Maar ook met de lang uitgesponnen afsluiter “On the road again” (Canned Heat), aangekondigd als een nieuw, nog onafgewerkt nummer, wisten Noppe en kompanen zichzelf te overtreffen.

Er lijkt toch wel wat veranderd bij Daddy Long Legs sinds de vorige keer. Zo brachten ze hun nieuwe plaat, ‘Lowdown ways’, uit op het wat prestigieuzere Yep Rock Records hoewel ze in hart en nieren een Norton Records-band blijven. Maar sinds de dood van baas Billy Miller leidt Norton Records een wat sluimerend bestaan zodat ze wel moesten uitwijken. Nu zal hun plaat ongetwijfeld meer aandacht en een betere verdeling krijgen. Dat terwijl zanger Brian Hurd zijn lief kwijtspeelde, zijn job en zijn woonst opzegde (niet noodzakelijk in die volgorde) zodat het erop lijkt alsof ze klaar zijn voor een doorbraak.
In Engeland waren de eerste afspraken van de tour alvast uitverkocht en ook de opkomst in Diksmuide was meer dan behoorlijk. De tijd van café-optredens lijkt definitief voorbij. En de band, die stond er! Maar dat was vroeger ook al altijd het geval. Nog steeds gekleed alsof ze moeten spelen in een aftands saloon van een goedkope westernfilm , stonden ze opnieuw garant voor een wervelende set gedeukte blues.
Drie heerlijke figuren om aan het werk te zien. Daddy Long Legs (een bijnaam die Hurd al sinds zijn schooltijd draagt) die elke vezel van zijn lijf benutte om zijn mondharmonica op orkaankracht te krijgen en met zijn bezwerende schuurpapieren stem leek deel te nemen aan een voodoo ritueel. Murat Akturk die de grote gebaren en solo’s niet nodig had om te beklijven, een sobere erg vintage klinkende gitaar volstond. En dan was er nog ene Josh Styles op primitieve drums die het ene zware bier na het andere binnenkapte om daarna het leeggoed achteloos over zijn rug te keilen.
Tot zover de ingrediënten maar het zijn toch vooral de sterke songs die het bij Daddy Long Legs doen. De oudjes waar ik geen genoeg van kan krijgen zoals “Blood from a stone” dat van The Rolling Stones had kunnen zijn of het onverwoestbare “Evil eye”, misschien wel hét hoogtepunt van de set.
Maar er is dus een nieuwe plaat, officieel uit op 10 mei, en de nummers daaruit moesten bij een eerste kennismaking absoluut niet onderdoen voor het oudere werk. Het door een scheurende mondharmonica voortgestuwde “Mornin’ noon nite”, het stompende en tevens bezwerende “Bad neighborhood” of het primaire en van een smerige mondharmonica voorziene “Be gone”, ze klonken allen even infectieus. De meest opvallende nieuwe was evenwel “Winners circle” waarvoor eenmalig de blues opzij geschoven werd ten voordele van een lap rock-‘n’roll waarin ik zowel Chuck Berry als Dave Edmunds meende te horen. Mogen ze wat mij betreft gerust wat meer doen.
Na een adembenemende set kwamen ze nog één keer terug om op eenvoudig verzoek van een motard “Motorcycle madness” te brengen waarin de mondharmonica van Brian Hurd het motorengeronk perfect wist te imiteren. Daarna gingen de drie uitgebreid kennismaken met het publiek. Schitterende band, schitterende set!

Organisatie: 4ad, Diksmuide

zaterdag 20 april 2019 15:16

Cave - Geniale liveband

Geen al te hoge opkomst voor wat een memorabel avondje ging worden. Nochtans begon het eerder in mineur. Na de eerste twee nummers van Die Rakete (een duo uit Oostende), die ik als een aanslag op Kraftwerk ervoer, had ik zin om heel hard weg te rennen. Gelukkig bleef ik zoals altijd (lopen kan ik trouwens al jaren niet meer) staan en zag zo vanaf nummer drie het tij volledig keren. Hans Vandemaele liet de harde beats en kille synths voor wat ze waren en ging het meer in de exotica zoeken waardoor de gitaar van Peter Vanslambrouck nu ook meer tot zijn recht kwam. De twee kwamen aardig dicht in de buurt van Sonido Gallo Negro en laat dat nu net een groep zijn die me nauw aan het hart ligt. Vandemaele haalde alle mogelijke klankkleuren uit zijn toetsen en riep daarbij herinneringen op aan illustere figuren als Giorgio Moroder, André Brasseur of Pierre Henry (die klokjes uit “Psyché rock”). Jammer dat ze voor de zang bleven zweren bij het gebruik van een vocoder maar gezien de meeste nummers instrumentaal waren viel daar zeker mee te leven. Die Rakete waren een warme verrassing die ik gerust nog eens terug zou willen zien.

Geen valste start bij Cave, integendeel, dat eerste nummer (vraag me geen titels want dat is net iets te moeilijk bij zo goed als volledig instrumentale muziek) alleen al was mijn verplaatsing naar Leffinge waard.
Cave is een vijftal uit Chicago, Illinois dat tien jaar geleden debuteerde en vorig jaar na een stilte van vijf jaar opnieuw een plaat (‘Allways’) uitbracht. Dat gat kwam er omdat spilfiguren Cooper Crain (gitaar, orgel) en multi-instrumentalist Rob Frye zich bezig hielden met Bitchin’ Bajas, een project dat hen in 2014 ook naar de Water Moulin leidde. Maar wat mogen we blij zijn dat die twee het oude nest terug vonden. Cave maakt het soort muziek dat je eerder associeert met studioratten (zoals een Steely Dan) die vooral op plaat tot grootse dingen in staat zijn maar deze groep wist hun wel degelijk schitterende opnames live naar een nog hogere dimensie te tillen.
Wat moet je hier bij voorstellen? Vijf statige maar superbe muzikanten die schijnbaar moeiteloos de meest gracieuze muziek uit hun instrumenten wisten te toveren waarbij ik niet genoeg kan benadrukken dat ze alle vijf van cruciaal belang waren. Naast de twee eerder vermelde sleutelfiguren (dat wel) zorgden tweede gitarist Jeremy Freeze, bassist Dan Browning en drummer Rex McMurry voor een gespierd raamwerk.
Traag evoluerende motieven, hypnotiserende grooves, kosmische atmosferen, psychedelische drones, krautrock geïnspireerde melodieën waarbij een dwarsfluit of sax af en toe voor een jazzy toets zorgde.

Een misselijk makende omschrijving wellicht maar het bleef steeds uiterst behapbaar en zo goed als alle aanwezigen vonden dit, gezien de stormloop naar het platenstandje, geweldig.

Organisatie: VZW De Zwerver – Leffingeleuren, Leffinge

Pagina 9 van 21